Grammar periode 4

Today's planning
Herhaling grammatica:
To be: zijn (verleden tijd)
Past simple
Word order
WH-questions 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Today's planning
Herhaling grammatica:
To be: zijn (verleden tijd)
Past simple
Word order
WH-questions 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

I


He/She/It
You

We

They
was
Were

Slide 3 - Sleepvraag

The boys ___ gaming.
A
was
B
were

Slide 4 - Quizvraag


You ... watching a movie last night.
A
was
B
were

Slide 5 - Quizvraag


The girl ... in her room the whole time.
A
was
B
were

Slide 6 - Quizvraag

Wh-questions
Als je iets wilt vragen, kun je een zin beginnen met een vraagwoord.

Who did this?
who = wie
Whose bag is this?
whose = van wie
What is your name?
what = wat
What colour do you like best?
what = welke
Which do you prefer?
which = welke

Slide 7 - Tekstslide

Wh-questions
Als je iets wilt vragen, kun je een zin beginnen met een vraagwoord.

Where do you come from?
where = waar
When does your lesson start?
when = wanneer
Why are you laughing?
why = waarom
How are you today?
how = hoe

Slide 8 - Tekstslide

Wh-questions
‘Wat’ en ‘welke’ kun je vertalen op twee manieren:

  • als je moet kiezen uit meer dingen maar je weet niet precies welke: what
    Bijv:
     What would you like for dinner?

  • als je moet kiezen uit een klein aantal dingen en je weet precies uit welke: which
    Bijv:
     Which colour do you prefer: blue or red?

Slide 9 - Tekstslide

____ is that? -- That's Robert.
A
who
B
what
C
which
D
when

Slide 10 - Quizvraag

___do you travel? -- By car, mostly
A
why
B
how
C
who
D
when

Slide 11 - Quizvraag

___ are you leaving? -- I must visit my grandmother
A
which
B
who
C
how
D
why

Slide 12 - Quizvraag

___ do you leave for work? -- At 8 o'clock.
A
why
B
how
C
when
D
where

Slide 13 - Quizvraag

Word order - place and time
In een Engelse zin komt een plaatsbepaling vóór een tijdsbepaling.

Plaats
Tijd
We can meet at the pool
at seven tonight.
Let’s meet in front of the hotel
at nine o’clock.

Slide 14 - Tekstslide

(yesterday / to the park / they / went)

Slide 15 - Open vraag

(at the party / danced / we / all night)

Slide 16 - Open vraag

(this morning / she / gym / went / to the)

Slide 17 - Open vraag

(to the beach / we / on Sunday / went)

Slide 18 - Open vraag

(last weekend / visited / they / grandparents / their)

Slide 19 - Open vraag

Past simple
Wat
Past simple
Wanneer
Om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd.
Hoe
Met –ed OF een onregelmatige vorm.
Signaalwoorden
Yesterday, last week, last month, two days ago, four days ago, months ago, etc.
Voorbeelden
He walked her home last night.
I talked to him on the phone yesterday.
She tried to close her book but a fly got caught in between the pages.

Slide 20 - Tekstslide

Fill in past simple:
(to be) My mother _____ sick.

Slide 21 - Open vraag

Fill in the past simple:
(to be) You _____ so lame.

Slide 22 - Open vraag

Past simple of 'cycle'

Slide 23 - Open vraag

Past simple:
...... (to be) they shocked?

Slide 24 - Open vraag

Past Simple: listen

Slide 25 - Open vraag

Past Simple of:
travel

Slide 26 - Open vraag

past simple van 'show'

Slide 27 - Open vraag

Past Simple of:
stay

Slide 28 - Open vraag

Past Simple of:
try

Slide 29 - Open vraag

Past simple:
...... (to be) you tired after the match?

Slide 30 - Open vraag

Past simple:
....... (to be) she angry today?

Slide 31 - Open vraag

Wat is de past simple van 'go'?

Slide 32 - Open vraag

Wat is de past simple van 'jump'?

Slide 33 - Open vraag