taalfoutjes

Welk woord is 
fout geschreven

Beantwoord je vraag in de volgende sheet
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welk woord is 
fout geschreven

Beantwoord je vraag in de volgende sheet

Slide 1 - Tekstslide

Welk woord is fout
geschreven?
A
olliebollen
B
appelbeignets
C
allebei fout
D
allebei goed

Slide 2 - Quizvraag

Voor de beste oliebollen ga je natuurlijk naar de...

Wacht tot de volgende sheet voor antwoord

Slide 3 - Tekstslide

Voor de lekkerste oliebollen ga je natuurlijk naar de...
A
oliebollen speciallist
B
oliebollen specialist
C
oliebollenspeciallist
D
oliebollenspecialist

Slide 4 - Quizvraag

Waar zit de taalfout?

Antwoord op de volgende sheet

Slide 5 - Tekstslide

Waar zit de taalfout?

Slide 6 - Open vraag

Moederdag met hoofdletter
of niet?


Antwoord op de volgende sheet

Slide 7 - Tekstslide

moederdag / Moederdag met hoofdletter of niet?
A
met hoofdletter
B
zonder hoofdletter

Slide 8 - Quizvraag

Een glimlach is zo...
Antwoord op de volgende sheet

Slide 9 - Tekstslide

Een glimlach is zo....
A
bezorgt
B
bezorgd
C
bezorgdt

Slide 10 - Quizvraag

Ze hadden willen zeggen dat kinderen hun gezicht kunnen laten versieren. Maar hoe schrijf je dat ook alweer?

Antwoord op de volgende sheet

Slide 11 - Tekstslide

Hoe schrijf je dat ook alweer?
A
sminken
B
smincken
C
schmincken
D
schminken

Slide 12 - Quizvraag

Wat gaat er fout in deze tekst?

Antwoord op de volgende sheet

Slide 13 - Tekstslide

Wat gaat er fout in deze tekst?
A
houd
B
van
C
dan
D
Er gaat niks fout in deze tekst.

Slide 14 - Quizvraag

Wat gaat er fout in deze tekst?

Slide 15 - Open vraag

Wat gaat er fout in deze tekst?

Antwoord op de volgende sheet

Slide 16 - Tekstslide

Is de tekst op dit t-shirt foutloos?

Antwoord op de volgende sheet

Slide 17 - Tekstslide

Is de tekst op dit t-shirt foutloos?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Wat klopt er dan niet?

Slide 19 - Tekstslide

Wat klopt er dan niet?

Slide 20 - Open vraag

Hoeveel spelfouten?

(de verbeterde fout in het eerste woord niet meerekenen.)

Slide 21 - Tekstslide

Hoeveel spelfouten?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 22 - Quizvraag