In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
4H BvJ th5 Regeling herhalingstoets
doel: leren door oefenen.
Slide 1 - Tekstslide
Het autonome zenuwstelsel bestaat uit 2 delen: para- en orthosympatisch. Welk deel zorgt ervoor dat je lichaam in rust komt?
A
parasympatisch
B
othosympatisch
Slide 2 - Quizvraag
Hormonen worden gemaakt door:
A
endocriene klieren
B
exocriene klieren
C
beide soorten klieren
Slide 3 - Quizvraag
Hiernaast is de hormonale regeling van de voortplanting bij de vrouw schematisch weergegeven. De pijlen geven een stimulerende of een remmende invloed weer. In welk van de volgende organen wordt hormoon C gemaakt?
A
Eierstokken
B
Baarmoeder
C
Testes
D
Hypofyse
Slide 4 - Quizvraag
Hiernaast is de hormonale regeling van de voortplanting bij de vrouw schematisch weergegeven. De pijlen geven een stimulerende of een remmende invloed weer. Welk van de pijlen 5 t/m 7 geeft of welke pijlen geven een remmende werking weer?
A
allemaal
B
6 en 7
C
5 en 6
D
geen
Slide 5 - Quizvraag
Welk hormoon wordt door de bijnieren gemaakt?
A
adrenaline
B
glycagon
C
insuline
D
groeihormoon
Slide 6 - Quizvraag
Hoe noemen we de stof waarin glucose wordt opgeslagen in het lichaam om de glucosespiegel in het lichaam naar beneden te krijgen?
Slide 7 - Open vraag
Geef de juiste volgorde van cellen die betrokken zijn bij een reflex
A
bewegingszenuwcel, schakelcel, gevoelszenuwcel
B
bewegingszenuwcel, gevoelszenuwcel
C
gevoelszenuwcel, schakelcel, bewegingszenuwcel
D
gevoelszenuwcel, bewegingszenuwcel
Slide 8 - Quizvraag
Leg uit wat de functie is van reflexen in het lichaam van de mens.
Slide 9 - Open vraag
Als de schildklier te weinig thyroxine produceert dan..
A
verlies je gewicht en ben je meer moe
B
neemt het gewicht toe en ben je meer moe
C
verlies je gewicht en neemt de eetlust toe
D
neemt het gewicht toe en wordt het kind heel lang
Slide 10 - Quizvraag
Welke drie typen zenuwcellen bestaan er?
Slide 11 - Open vraag
Het animale zenuwstelsel regelt vooral:
A
de hartslag
B
de spijsvertering
C
de werking van skeletspieren
D
de werking van de nieren
Slide 12 - Quizvraag
De impuls kan doorgegeven worden van cel..
A
A naar B
B
B naar A
C
van A naar B en terug
Slide 13 - Quizvraag
Welk nummer wijst neurotransmittors aan?
A
nummer 2
B
nummer 3
C
nummer 5
D
nummer 8
Slide 14 - Quizvraag
Met welk nummer is de grijze stof in het ruggenmerg weergegeven?
A
6
B
4
C
8
D
9
Slide 15 - Quizvraag
Welke pijl geeft een bewegingszenuwcel weer?
A
blauw
B
rood
Slide 16 - Quizvraag
Stel de zenuw bij punt 2 gaat kapot wat kan hiervan het gevolg zijn?
A
geen gevoel meer in de linker arm
B
een deel van de spieren in de linker arm is verlamd
C
geen gevoel meer in de rechterarm
D
een deel van de spieren in de rechter arm is verlamd
Slide 17 - Quizvraag
Waar bevindt zich het ruggenmerg op dit plaatje?
A
12
B
13
C
14
D
16
Slide 18 - Quizvraag
Waar bevinden zich de kleine hersenen?
A
17
B
19
C
20
D
12
Slide 19 - Quizvraag
Welke cellen bevinden zich in deel 9?
A
alleen schakelcellen
B
alleen gevoelszenuwcellen
C
Alleen bewegingszenuwcellen
D
zowel schakel als bewegingszenuwcellen
Slide 20 - Quizvraag
Waar in het lichaam wordt glucose opgeslagen?
A
in de spieren en je darmen
B
alleen in de lever
C
in je darmen en je lever
D
in de lever en de spieren
Slide 21 - Quizvraag
Hoe noemen we een zenuw die uit uitlopers van zowel beweginszenuwcellen als uitlopers van gevoelszenuwcellen bestaat?
Slide 22 - Open vraag
Hoeveel cellen zie je hier?
A
1
B
3
C
6
D
7
Slide 23 - Quizvraag
(1) Petra is boos en balt haar linker vuist steeds sterker. Verandert hierdoor de sterkte van de actiepotentialen in de motorische neuronen van haar linkerarm?
A
ja
B
nee
Slide 24 - Quizvraag
(1) Petra is boos en balt haar linker vuist steeds sterker. Wat gebeurt er met de impulsfrequentie in de motorische neuronen in haar linkerarm? De impulsfrequentie ....
A
neemt toe
B
neemt af
C
fluctueert
Slide 25 - Quizvraag
Als de ADH concentratie hoog is, dan...
A
Wordt er veel, geconcentreerde urine geproduceerd
B
Wordt er weinig, geconcentreerde urine geproduceerd
C
Wordt er veel, ongeconcentreerde urine geproduceerd
D
Wordt er weinig, ongeconcentreerde urine geproduceerd
Slide 26 - Quizvraag
De NA+ kanalen sluiten weer, dan gaan de K+ kanalen open. Waar stroomt de K+ naar toe?
A
de zenuwcel in
B
de zenuwcel uit
C
geen idee
Slide 27 - Quizvraag
Hoe werkt de Na+ /K+ pomp?
A
Natrium de cel in, kalium de cel uit
B
Natrium de cel in
Kalium de cel in
C
Natrium de cel uit
kalium de cel uit
D
Natrium de cel uit
Kalium de cel in
Slide 28 - Quizvraag
Na de depolarisatie sluiten de Na+ kanalen en gaan de K+ kanalen open. Hierdoor stroomt K+ naar buiten. Wat gebeurt er met de lading in de cel?
A
De binnenkant van de cel wordt weer negatief geladen
B
De binnenkant van de cel wordt weer positief geladen
Slide 29 - Quizvraag
Welke spier is aangespannen op de foto?k
A
Biceps
B
Triceps
C
Pees
Slide 30 - Quizvraag
De spierfibrillen bestaan uit 2 soorten eiwitten: actine- en myosinefilamenten. Dit zorgt voor afwisselend lichte en donkere banden. De lichte banden op de spier zijn de plaatsen waar ...
A
...de dikke en dunne eiwitten overlappen
B
... er maar één filament (niet-overlapt) zit
C
... enkel actine-filamenten zitten
D
... enkel myosine-filamenten zitten
Slide 31 - Quizvraag
Spieren trekken samen als...
Filamenten?
Actine en myosine filamenten vullen de hele spiercel. Deze liggen netjes op elkaar gestapeld. Het zijn de spiereiwitten.