Oefentoetsje transport

oefentoets
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

Een hoge bloeddruk kan gevaarlijk zijn, wat zou een gevolg kunnen zijn van een langdurige hoge bloeddruk?
A
Hartkloppingen
B
Kans op hart- en vaatziekten
C
Hoofdpijn
D
Hoge bloedsuiker

Slide 2 - Quizvraag

Onderste holle ader
A
Zuurstofrijk bloed dat komt vanaf het hart
B
Zuurstofarm bloed dat komt vanaf de organen
C
Zuurstofrijk bloed dat komt vanaf organen
D
Zuurstofarm bloed dat komt vanaf longen

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de goede volgorde?
A
Weefselvloeistof > lymfevloeistof > bloedplasma
B
Bloedplasma> lymfevloeistof> weefselvloeistof
C
Bloedplasma> weefselvloeistof> lymfevloeistof
D
Lymfevloeistof > weefselvloeistof > bloedplasma

Slide 4 - Quizvraag

iemand prikt een blaar door, waardoor er vocht uit loopt; wat is dit voor vocht?
A
bloedplasma
B
weefselvloeistof
C
lymfevloeistof
D
cytoplasma

Slide 5 - Quizvraag

door aderverkalking
A
neemt de bloeddruk af
B
hoeft het hart minder hard te werken
C
krijgt een orgaan minder bloed
D
kan een infarct ontstaan

Slide 6 - Quizvraag

Doel:
Kijken hoe je ervoor staat.



*Hou zelf even bij hoeveel je fout invult.

Slide 7 - Tekstslide

Welke stoffen worden er opgenomen in je bloed?
A
mineralen, vitamine, Co2, zuurstof
B
alleen zuurstof
C
Alleen Co2 en zuurstof vitamines en mineralen plakken vast aan je bloedplasma
D
alleen mineralen en vitamines. Co2 en zuurstof worden vervoerd door rode bloedcellen en niet door je bloed

Slide 8 - Quizvraag

Welke wordt in het beenmerg aangemaakt?
Bloedplasma of rode bloedcel
A
bloedplasma
B
rode bloedcellen
C
beide

Slide 9 - Quizvraag

Als je antistoffen voor een bepaalde ziekte hebt in je bloed wat betekend dit dan
A
Je hebt deze ziekte zelf (gehad) of bent er tegen gevaccineerd.
B
Je kan nooit ziek worden van deze ziekte en hebt deze ziekte ook niet gehad.
C
Je bent er allergisch voor

Slide 10 - Quizvraag

Bloedstolling heeft te maken met:
Rode bloedcel/witte bloedcel/bloedplaatjes.
A
rode bloecel
B
bloedplaatjes
C
witte bloedcel

Slide 11 - Quizvraag

Wat speelt nog meer een rol bij bloedstolling?
Hemoglobine, fibrinogeen, rode bloedcel
A
hemoglobine
B
rode bloedcel
C
fibrinogeen
D
fibrinogeen - fibrine

Slide 12 - Quizvraag

Hoort dit bij de grote of de kleine bloedsomloop:
Co2 wordt afgegeven aan het bloed, Zuurstof wordt opgenomen door de cellen
A
Kleine bloedsomloop
B
grote bloedsomloop

Slide 13 - Quizvraag

Zijn deze bloedvaten zuurstofrijk of zuurstofarm:
Longslagader, bovenste holle ader
Poortader
A
zuurstofarm
B
zuurstofrijk

Slide 14 - Quizvraag

De kransslagader is een vertakking van de aorta en ligt als een krans om het hart.
A
onwaar
B
waar

Slide 15 - Quizvraag

Welke hartkamer is meer gespierd
A
linkerkamer
B
rechterkamer

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

De pijl in de vorige afbeelding
wijst deze de grote of de kleine bloedsomloop aan?
A
grote
B
kleine

Slide 18 - Quizvraag

wat is het verschil tussen een slagader en een ader?

Slide 19 - Open vraag

wat gebeurd er op dit moment. bloed stroomt van de ........ naar de................de aorta in.

Slide 20 - Tekstslide

Iemand heeft een te hoge bloeddruk
(deze persoon houdt er een weinig gezonde leefstijl op na) en heeft daardoor fors kans op artherosclerose
Wat voor gezondheidsadviezen kun je geven voor het voorkomen?

Slide 21 - Open vraag

Er stroomt bloed in een bloedvat van mijn tenen naar mijn bovenbeen.
In welke bloedvat gebeurd dit?

Slide 22 - Open vraag

1. Hoe is het gegaan? 2. Hoeveel had je fout? 3. Wat moet je nog doen om deze vragen goed te kunnen beantwoorden?

Slide 23 - Open vraag