Nominativ, Dativ, Akkusativ & die Personalpronomen

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
  1. Welk pers.vnw moet ik invullen?  
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw, 4e nv = lv)
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
  1. Welk pers.vnw moet ik invullen?  
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw, 4e nv = lv)

Slide 1 - Tekstslide

(hij) Ich habe ...... in der Schule gesehen. 

Slide 2 - Tekstslide

Welke voorzetsels zijn er in de 4e nv?
durch
für
gegen 
ohne
um
bis
entlang
Dativ (3. Fall)
aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
seit = sinds
von = van, door
zu = naar, tot, bij
außer = behalve
gegenüber = tegenover
an......vorbei = langs

Akkusativ (4. Fall)
durch = door
für = voor
gegen = tegen
ohne = zonder
um = om
bis = tot

Slide 3 - Tekstslide

Zie je een van deze voorzetsels staan, krijg je automatisch een 4e naamval. 
1. Hij - Ich habe ein Geschenk für ......gekauft. 
2. jullie - Ohne ....... können wir nicht gehen. 
3. ik - Das hat er von ..... bekommen. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
  1. Welk pers.vnw/vragend.vnw etc moet ik invullen? 
  2. Staat er een voorzetsel in de zin? 
  3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw,        4e nv = lv)

Slide 5 - Tekstslide

Geen voorzetsel = ontleden
Onderwerp = 1. Fall (Nominativ)

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden? 

Slide 6 - Tekstslide

Geen voorzetsel = ontleden
Onderwerp = 1. Fall (wie/wat + gezegde)
Vb. 
ik - ....... habe euch gesehen. 

Let op! Ook als het gaat om een naamwoordelijk deel van het gezegde gaat het om een 1e naamval!
(Er ist ein Fußballspieler)

Slide 7 - Tekstslide

Geen voorzetsel = ontleden
Lijd.vw = 4. Fall (Akkusativ)

Welke vraag moet je stellen om het lv te vinden? 

Slide 8 - Tekstslide

Geen voorzetsel = ontleden
Lijdend voorwerp= 4. Fall (wie/wat + gezegde + ond). 
Vb. 
jullie - Ich habe ....... gesehen. 

Slide 9 - Tekstslide

Geen voorzetsel is ontleden
Meewerkend voorwerp= 3. Fall (Dativ)

Welke vraag stel je om het mw.vw te vinden? 

Slide 10 - Tekstslide

Geen voorzetsel is ontleden
Meewerkend voorwerp= 3. Fall (Dativ) aan wie/voor wie? 
Vb. 
hij - Ich habe .... das Geschenk gegeben. 

Slide 11 - Tekstslide

Nominativ = 1e naamval
(hij) Ich habe ein Geschenk für ........ gekauft. 
(mijn) Er hat ....... Mutter gesehen. 
(de/het) Kannst du ...... Schülern die Aufgabe erklären? 

Slide 12 - Tekstslide