Verkleinwoord

VERKLEINWOORDEN 
Hoe maak je die? 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, gLeerjaar 1,2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

VERKLEINWOORDEN 
Hoe maak je die? 

Slide 1 - Tekstslide

Maar eerst herhalen!

Slide 2 - Tekstslide

Hoe schrijf je het?
Maak het woord langer!
A
mond
B
mont

Slide 3 - Quizvraag

Hoe schrijf je het?
Maak het woord langer!
A
bat
B
bad

Slide 4 - Quizvraag

Hoe schrijf je het?
Maak het woord langer!
A
mat
B
mad

Slide 5 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
december
B
December

Slide 6 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
titanic
B
Titanic

Slide 7 - Quizvraag

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Ameland
B
ameland

Slide 8 - Quizvraag

Voorbeelden van leestekens zijn:
A
dikgedrukte letters
B
schuingedrukte letters
C
titels van teksten
D
komma, uitroepteken, punt, vraagteken

Slide 9 - Quizvraag

Meervoud van:
haar
A
haren
B
haaren

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's

Slide 11 - Quizvraag

Meervoud
A
tante's
B
tantes

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het
meervoud ?
timer
0:10
A
aapen
B
aapjes
C
apen
D
appen

Slide 13 - Quizvraag

Meervouden
A
cavias
B
cavia's
C
caviaen
D
caviaën

Slide 14 - Quizvraag

Meervouden
A
garages
B
garage's

Slide 15 - Quizvraag

Leestekens.
Welke zin heeft alle leestekens goed?
A
Ga jij smorgens op de fiets naar de supermarkt?
B
Ga jij 's morgens op de fiets naar de supermarkt.
C
Ga jij 's morgens op de fiets naar de supermarkt?
D
Ga jij s' morgens op de fiets naar de supermarkt?

Slide 16 - Quizvraag

Lesdoel:
- Aan het einde van de les weet je hoe je 
de meeste woorden moet verkleinen
- je kunt de regels van het verkleinen toepassen
- je hebt geoefend met de uitzonderingen

Slide 17 - Tekstslide

De regels voor het verkleinen: 
Eindigt een woord op d of t, 
dan komt er 'je' achter

paardje
kastje

Slide 18 - Tekstslide

daarnaast: 
eindigt een woord op 
a, o of u
dan verdubbelt de laatste klinker 
en komt er -tje achter

pizzaatje
autootje

Slide 19 - Tekstslide

en er is meer! 
bij een woord met 'ing' aan het einde
wordt het -kje

LET OP: de 'g' valt dan weg! 

ketting --> kettinkje

Slide 20 - Tekstslide

En dan zijn er natuurlijk uitzonderingen 
die zijn er altijd... 

baby'tje 
raampje
kammetje
gaatje 

Slide 21 - Tekstslide

Verkleinwoorden
- Een verkleinwoord is altijd een zelfstandig naamwoord.
- Verkleinwoorden zijn altijd het-woorden.
- Er zijn vijf uitgangen die een verkleinwoord kan hebben:
-je, -tje, -etje, -pje, -kje

Slide 22 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Bij de meeste woorden voeg je -je, -tje of -pje toe.
Bij woorden die eindigen op -ng schrijf je -nkje of -etje.
Bij woorden die eindigen op een lange klank, verdubbel je de klinker.
Bij woorden die eindigen op een -i, schrijf je ietje.
Bij woorden die eindigen op -y na een medeklinker of op -u (uitgesproken als oe), schrijf jetje met apostrof.
Bij afkortingen met letters of cijfers schrijf je ’je of tje (met apostrof).

Slide 23 - Tekstslide

Verkleinwoord met PJE
Verkleinwoord met TJE
boom
telefoon
broer
riem
film
raam
tafel
haar

Slide 24 - Sleepvraag

Verkleinwoorden
A
tostietje
B
tosti'tje
C
tostie'tje
D
tostitje

Slide 25 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
Kano'tje
B
Kanotje
C
Kanoo'tje
D
Kanootje

Slide 26 - Quizvraag

Verkleinwoorden
Wat is juist ?
A
vitaminetje
B
vitamientje
C
vitaminetje
D
vitaminnetje

Slide 27 - Quizvraag

Verkleinwoorden

1. stemmetje is het verkleinwoord van stem.
2. blaadje is het verkleinwoord van blad.
A
1 = goed 2 = niet goed
B
1= niet goed 2 = goed
C
1 = goed 2 = goed
D
1 =niet goed 2 = niet goed

Slide 28 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 29 - Quizvraag



Noteer het verkleinwoord:

brug

Slide 30 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

ketting

Slide 31 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van...
radio?

Slide 32 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van getal?

Slide 33 - Open vraag

Wat vind je een lastig woord om te verkleinen?

Slide 34 - Open vraag

Hoe heb je deze les gewerkt?
0100

Slide 35 - Poll