3T Grammatica 3.7

Fijn dat je er bent!
Ga volgens de plattegrond zitten.
Pak je spullen alvast.


Zet je telefoon uit en stop hem in de (telefoon)tas.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fijn dat je er bent!
Ga volgens de plattegrond zitten.
Pak je spullen alvast.


Zet je telefoon uit en stop hem in de (telefoon)tas.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Laatste  presentatie.
- Verder met Grammatica 3.7
       Woordsoorten
 Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord



Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel
Ik weet wat een persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord is.

Slide 4 - Tekstslide

Woordsoorten (blz. 253)
Zelfstandig naamwoord (zn): mensen, dieren, planten, dingen, namen en
                                                                begrippen
Lidwoord (lw):  de    het     een
Werkwoorden (ww):   doe-woorden; lopen, kijken, zijn wandelen
Bijvoeglijk naamwoord (bn): zegt iets over het zn
Voorzetsel (vz): staat nooit alleen, in, uit, tegenover, na
Persoonlijk voornaamwoord (psv); Ik, jullie, haar enz.
Bezittelijk voornaamwoord (bzv):  mijn, zijn, jouw enz.
Telwoord: drie, veel, laatste

Slide 5 - Tekstslide

Woordsoorten (blz. 253)
Zelfstandig naamwoord (zn)     Lidwoord (lw)
Werkwoorden (ww):   zelfstandig werkwoord (zww)  hulpwerkwoord (hww)
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Voorzetsel (vz)               voegwoord (vw)
Persoonlijk voornaamwoord (psv); .
Bezittelijk voornaamwoord (bzv):  
Telwoord (tw): hoofdtelwoord (htw)  rangtelwoord (rtw)

Slide 6 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord kan wel of niet het onderwerp in een zin zijn. De vorm is dan anders.


psv onderwerp
psv geen onderwerp
ik
 mij, me
jij, je/u
jou, je/u
hij/zij, ze/het
hem/haar/het
wij, we
ons
jullie/u
jullie/u
zij, ze
hun, hen, ze

Slide 7 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
psv wel onderwerp:
Ik heb zin in het weekend.
Gaan jullie ook naar dat feest?

psv niet als onderwerp:
Gaat Eric naar dat feest?
Ja, ik ga samen met hem.
Sarah gaat naar een andere school.
We zullen haar missen.



psv onderwerp
psv geen onderwerp
ik
 mij, me
jij, je/u
jou, je/u
hij/zij, ze/het
hem/haar/het
wij, we
ons
jullie/u
jullie/u
zij, ze
hun, hen, ze

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

voorbeeld
Dit boek is van mij                 mij = psv
Dit is mijn boek                         mijn = bzv


Dit cadeautje is voor jou        jou = psv
Dit is jouw cadeautje                  jouw =  bzv

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Maak opdracht 1 en 3
blz. 67, 68
Weet je het niet meer?
Kijk dan naar de lessonUp in je klas (maauk)
https://LessonUp.app/invite/h/ZS2AX6jcxpkkPe6Rk

Kijk je huiswerk na mbv magister.

Slide 12 - Tekstslide