HA3: Samengestelde zinnen

Samengestelde zinnen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Samengestelde zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de pv van de volgende zin:
"Ik vraag wat geld te leen"

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de pv in de volgende zin:
"Peter zegt dat hij morgen een reep chocolade mee zal nemen"

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen

- hebben meerdere pv's


Een enkelvoudige zin heeft maar 1 pv, een samengestelde zin heeft meer pv's

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen



Hoofdzin + Bijzin (+Bijzin)

Hoofdzin + Hoofdzin



Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin (HZ)

- staat onderwerp en persoonsvorm naast elkaar

- de persoonsvorm staat op de eerste of tweede plaats


Voorbeeld:

Alle boeken van Harry Potter zijn beroemd

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijzin (BZ)

- Tussen de persoonsvorm en het onderwerp kunnen wel andere zinsdelen staan, maar dit hoeft niet

- De persoonsvorm staat vaak achter in de bijzin


Voorbeeld:

Weet je al of we vanavond uit eten gaan?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudige of samengestelde zin?

'Ik ben moe en ik heb geen zin om te gaan trainen.'
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 8 - Quizvraag

Verander tijd: 'Ik was moe en had geen zin om te gaan trainen'.

'Ben' en 'heb' veranderen, dus 2 persoonsvormen, dus samengestelde zin. 

Merk op dat in allebei de zinnen het onderwerp naast de persoonsvorm staat. Het zijn dus allebei hoofdzinnen. 
Enkelvoudige of samengestelde zin?

'Petra wil graag met haar moeder tennissen'
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdzin of bijzin?

'Ik ga morgen naar de kapper.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 10 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat naast de persoonsvorm (ga).
Hoofdzin of bijzin?

'... als ik mijn pianoles kan afzeggen.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 11 - Quizvraag

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
2a [Mijn moeder heeft me straf gegeven,] want
2b [ik was een uur te laat thuis.]
A
a en b zijn beide HZ
B
a en b zijn beide BZ
C
a is HZ, b is BZ
D
a is BZ, b is HZ

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1a [Ik ben in Griekenland geweest], 1b omdat [mijn moeder daar is opgegroeid.]
A
a en b zijn beide HZ
B
a is HZ, b is BZ
C
a is BZ, b is HZ
D
a en b zijn beide BZ

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nevenschikking
HZ + HZ

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nevenschikking

Hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door de voegwoorden en, maar, want of of.


Voorbeeld:

Het is al laat en daarom kom ik vanavond.
Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
Ik kom vanavond want het is al laat.
Kom je vanmiddag of kom je vanavond?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderschikking
HZ + BZ

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderschikkend voegwoord

terwijl,  voordat, toen, nadat, doordat, zodat, waardoor, omdat,  hoewel, dat (en nog vele andere)


Voorbeeld:

Piet eet geen mosselen, omdat hij niet van vis houdt

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijzinnen

Is in zijn geheel een zinsdeel. Dat betekent:

Benoemen als ow-zin, lv-zin, mv-zin, nw.deel-zin, vv-zin, bwb-zin

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld (1)

Wat je niet gelooft, moet je niet doorvertellen, tenzij je als roddelaar bekend wilt staan


Hoeveel zinnen?

(tel de pv's)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat je niet gelooft, moet je niet doorvertellen, tenzij je als roddelaar bekend wilt staan

- wat je niet gelooft (BZ)

- moet je niet doorvertellen (HZ)

- tenzij je als roddelaar bekend wilt staan (BZ)


* Ontleed de hoofdzin

moet je "dat" niet doorvertellen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat je niet gelooft, moet je niet doorvertellen, tenzij je als roddelaar bekend wilt staan

Moet je "dat" niet doorvertellen


pv = moet

ow = je

wg = moet doorvertellen

lv = dat (=wat je niet gelooft) = lv-zin

bwb = niet

bwb = tenzij je als roddelaar bekend wilt staan = bwb-zin


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies