1.2 Energie

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Thema 1 Verbranding en ademhaling
1.2 Energie

Slide 2 - Tekstslide

wat gaan we vandaag doen
- Herhaling 1.1  (huiswerk)
- Leerdoel
- nieuwe stof 1.2 'energie' 
- opdrachten maken
- afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Welke 2 stoffen zijn nodig voor de verbranding?

Slide 4 - Open vraag

Wat ontstaat er bij de verbranding?

Slide 5 - Open vraag

Verbranding kan je weergeven (schrijven) als een vergelijking. Hierbij zet je de stoffen die nodig zijn voor de pijl en de stoffen die ontstaan na de pijl.

Schrijf op een blaadje: de vergelijking voor verbranding.
(deze MOET je kennen voor de toets).

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Hoe noem je een stof waarmee je een andere stof kan aantonen?
A
katalysator
B
enzym
C
indicator
D
proefstof

Slide 8 - Quizvraag

Huiswerk

- Controle
- Nabespreken 1,2,3  &   6,7,8 

Slide 9 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les:
- kun je het verband benoemen tussen verbranding in je lichaam en lichamelijke inspanning

Slide 10 - Tekstslide

1.2 Energie
Net als bij een kaars, vindt er ook in je lichaam verbranding plaats.
Dit gebeurt in elke cel van je lichaam, dag en nacht.
Zonder verbranding gaat een cel dood.


Slide 11 - Tekstslide

1.2 Energie
De brandstof voor de verbranding in je lichaam is glucose.

Glucose zit in je voedsel (eten en drinken)

Slide 12 - Tekstslide

1.2 Energie
Voor de verbranding van glucose is zuurstof nodig.

Zuurstof komt je lichaam binnen via de longen (via inademen).




Slide 13 - Tekstslide

1.2 Energie
Bij verbranding ontstaat water, koolstofdioxide en energie.

Je lichaam gebruikt die energie.
Bijvoorbeeld om te bewegen en om warm te blijven.

Alle organen in je lichaam hebben energie nodig.

Slide 14 - Tekstslide

nog even herhalen!!

Slide 15 - Tekstslide

1.2 Energie
Als je sport, hebben je spieren veel energie nodig.
Die energie komt uit de verbranding in de spiercel.

Als je meer energie nodig hebt, gaat de verbranding dus sneller.
Er is meer zuurstof en brandstof nodig en er komt meer koolstofdioxide, water en energie vrij.

Slide 16 - Tekstslide

1.2 Energie
Bij lichamelijke inspanning (sporten) gebeurt er van alles in je lichaam:
- je gaat sneller ademhalen
- je hart gaat sneller kloppen
- je krijgt het warmer (en gaat zweten)

Slide 17 - Tekstslide

1.2 Energie
Als je weinig lichamelijke inspanning hebt, dan heb je minder energie nodig. Er vindt weinig verbranding plaats in je cellen.

Je ademt rustiger en je hart klopt langzamer.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Zelfstandig werken 
1.2 Energie: lees de tekst en maak de opdrachten:
1 t/m 6

(is ook het huiswerk!!!)




timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide