Vraagcurve

De verandering van Q1 naar Q2 kan zijn veroorzaakt door …
A
een prijsstijging van een substitutiegoed.
B
een inkomensverandering van de consumenten.
C
een verandering van de preferenties van de consumenten.
D
een prijsstijging van het goed zelf.
1 / 18
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

De verandering van Q1 naar Q2 kan zijn veroorzaakt door …
A
een prijsstijging van een substitutiegoed.
B
een inkomensverandering van de consumenten.
C
een verandering van de preferenties van de consumenten.
D
een prijsstijging van het goed zelf.

Slide 1 - Quizvraag

In de loop van het jaar verschuift de vraagcurve naar links. Deze verschuiving kan veroorzaakt zijn door:
A
afname aantal consumenten
B
prijsstijging van het product.
C
prijsstijging van een concurrerend product
D
afname van de voorkeur voor dit product

Slide 2 - Quizvraag

de vraagfunctie van goed R luidt: qv = -25p + 400
de aanbodfunctie van goed R luidt: qa = 50p - 200
(q = aantal producten x 1 mln
p = prijs per product in euro's)
De overheid verstrekt een garantieprijs van 6 euro per product
de kosten voor de overheid bedragen......
A
aanbodoverschot van 150 mln.
B
vraagoverschot van 150 mln.
C
D

Slide 3 - Quizvraag

Er worden 30.000 woningen per jaar meer gevraagd dan gebouwd. Er is een
A
Aanbodtekort
B
Aanbodoverschot

Slide 4 - Quizvraag

de vraagfunctie van goed R luidt: qv = -25p + 400
de aanbodfunctie van goed R luidt: qa = 50p - 200
(q = aantal producten x 1 mln
p = prijs per product in euro's)
De overheid verstrekt een garantieprijs van 6 euro per product
de kosten voor de overheid bedragen......
A
aanbodoverschot van 150 mln.
B
vraagoverschot van 150 mln.
C
D

Slide 5 - Quizvraag

de vraagfunctie van goed R luidt: qv = -25p + 400
de aanbodfunctie van goed R luidt: qa = 50p - 200
(q = aantal producten x 1 mln
p = prijs per product in euro's)
De overheid verstrekt een garantieprijs van 10 euro per product.
Is de grantieprijs een minimum of maximum prijs?

A
een minimumprijs want deze is hoger dan de marktpijs
B
een minimumprijs want deze is lager dan de marktprijs
C
een maximumprijs want deze is lager dan de marktprijs
D
een maximumprijs want deze is hoger dan de marktprijs

Slide 6 - Quizvraag

de vraagfunctie van goed R luidt: qv = -25p + 400
de aanbodfunctie van goed R luidt: qa = 50p - 200
(q = aantal producten in miljoenen
p = prijs per product in euro's)
De overheid verstrekt een garantieprijs van 10 euro per product
Hoe groot is het overschot of tekort?
A
er ontstaat een vraagoverschot van 150.000.000 euro
B
er ontstaat een aanbodoverschot van 150.000.000 euro
C
er ontstaat een vraagtekort van 150 euro
D
er ontstaat een aanbodtekort van 150 euro

Slide 7 - Quizvraag

de vraagfunctie van goed R luidt: qv = -25p + 400
de aanbodfunctie van goed R luidt: qa = 50p - 200
(q = aantal producten x 1 mln
p = prijs per product in euro's)
De overheid verstrekt een garantieprijs van 6 euro per product
de kosten voor de overheid bedragen......
A
aanbodoverschot van 150 mln.
B
vraagoverschot van 150 mln.
C
D

Slide 8 - Quizvraag

de vraagfunctie van goed R luidt: qv = -25p + 400
de aanbodfunctie van goed R luidt: qa = 50p - 200
(q = aantal producten in miljoenen
p = prijs per product in euro's)
De overheid verstrekt een garantieprijs van 10 euro per product
Hoe groot is het overschot of tekort?
A
er ontstaat een vraagoverschot van 150.000.000 euro
B
er ontstaat een aanbodoverschot van 150.000.000 euro
C
er ontstaat een vraagtekort van 150 euro
D
er ontstaat een aanbodtekort van 150 euro

Slide 9 - Quizvraag

Wat bepaalt de evenwichtsprijs?
A
Dit is afhankelijk van de inflatie
B
Dit wordt door de overheid bepaald
C
Vraag en Aanbod

Slide 10 - Quizvraag

Een evenwichtsprijs ontstaat wanneer:
A
Er meer aanbod is dan vraag.
B
De producent tevreden is met de verkoopprijs.
C
Er meer vraag is dan aanbod.
D
Vraag en aanbod gelijk zijn aan elkaar.

Slide 11 - Quizvraag

Een evenwichtsprijs ontstaat wanneer ...
A
er meer aanbod is dan vraag.
B
de producent tevreden is met de verkoopprijs.
C
er meer vraag is dan aanbod.
D
vraag en aanbod gelijk zijn aan elkaar.

Slide 12 - Quizvraag

Qv = -100p + 68 Q in miljoenen
Qa = 300p - 76 p in euro's
prijs €0,37
Bij een prijs van €0,37 is er sprake van een
A
vraagtekort
B
vraagoverschot
C
marktevenwicht
D
aanbodtekort

Slide 13 - Quizvraag

In de figuur is de aanbodcurve en vraagcurve (V1) van een land gegeven (zie bron).
Twee beweringen hierover.
I. De aanbodcurve (A) geldt bij een volledig bezette productiecapaciteit.
II. Als de vraag zal dalen van V1 naar V2, zal het marktmechanisme zorgen voor een even grote productie.


A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 14 - Quizvraag

de vraagfunctie van goed R luidt: qv = -25p + 400
de aanbodfunctie van goed R luidt: qa = 50p - 200
(q = aantal producten in miljoenen
p = prijs per product in euro's)
De overheid verstrekt een garantieprijs van 10 euro per product
Hoe groot is het overschot of tekort?
A
er ontstaat een vraagoverschot van 150.000.000 euro
B
er ontstaat een aanbodoverschot van 150.000.000 euro
C
er ontstaat een vraagtekort van 150 euro
D
er ontstaat een aanbodtekort van 150 euro

Slide 15 - Quizvraag

De vraaglijn van een product verschuift in een jaar evenwijdig naar rechts. Een mogelijke oorzaak van deze verschuiving is.....
A
een hogere prijs van het product zelf.
B
een inkomensstijging bij de consumenten.
C
een prijsdaling van substitutiegoederen.
D
een afname van de behoefte aan dit product.

Slide 16 - Quizvraag

De vraaglijn van een product verschuift in een jaar evenwijdig naar links. Een mogelijke oorzaak van deze verschuiving is.....
A
een prijsdaling van substitutiegoederen.
B
een inkomensstijging bij de consumenten.
C
een toename van het aantal vragers.
D
een prijsverlaging van het product zelf

Slide 17 - Quizvraag

De vraaglijn van een product verschuift in een jaar evenwijdig naar links. Twee mogelijke oorzaken van deze verschuiving zijn:
1. een prijsdaling van het goed zelf.
2. een prijsdaling bij een substitutiegoed.
Welke van de twee oorzaken is/zijn mogelijk?

A
Beide oorzaken zijn mogelijk.
B
Alleen oorzaak 1 is mogelijk.
C
Alleen oorzaak 2 is mogelijk.
D
Geen van beide oorzaken is mogelijk.

Slide 18 - Quizvraag