3V chap 3 ABCD

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

le futur proche

sujet + 1 forme du verbe aller au présent + infinitif

Je vais gagner beaucoup d'argent.

Tu vas partager le gâteau?

Il/elle/on va choisir un film pour ce soir.

Nous allons réussir l'examen.

Vous allez prendre le train?

Ils/elles vont vouloir manger au restaurant.

le futur simple (zullen+infinitief)

Je forme le futur avec :

le sujet + infinitif       +les terminaisons :   ai/as/a/ons/ez/ont (verbe avoir au présent)

            je  + parler           + ai ....................= je parlerai       (ik zal praten)

            tu + chanter       + as ...................=tu chanteras

il/elle/on +partir           + a   ....................=il/elle/on partira 

       nous + prendre-e + ons..................=nous prendrons

       vous + vendre  -e  +ez ....................=vous vendrez

ils/elles  + choisir          +ont .................=ils/elles choisiront (zij zullen kiezen)

Werkwoorden die op een e eindigen, vervalt de e (par exemple prendre)

Attention aux verbes irréguliers: avoir, être,vouloir, pouvoir, devoir, voir

avoir = aur- 

être = ser-

faire = fer-

aller = ir-

devoir= devr-

vouloir = voudr-

pouvoir= pourr-

venir = viendr-

voir = verr-

Nous viendrons

1. Wij zullen willen
2. Wij zullen moeten
3. Wij zullen komen
4. Wij zullen zien

Nous voudrons

1. Wij zullen willen
2. Wij zullen moeten
3. Wij zullen komen
4. Wij zullen zien

Nous verrons

1. Wij zullen willen
2. Wij zullen moeten
3. Wij zullen komen
4. Wij zullen zien

Nous devrons

1. Wij zullen willen
2. Wij zullen moeten
3. Wij zullen komen
4. Wij zullen zien

Je pourrai

1. Ik zal hebben
2. Ik zal zijn
3. Ik zal gaan
4. Ik zal kunnen

J'aurai

1. Ik zal hebben
2. Ik zal zijn
3. Ik zal gaan
4. Ik zal kunnen

J'irai

1. Ik zal hebben
2. Ik zal zijn
3. Ik zal gaan
4. Ik zal kunnen

Je serai

1. Ik zal hebben
2. Ik zal zijn
3. Ik zal gaan
4. Ik zal kunnen

Zijn er nog vragen?