Voorbereiding proefwerk 3 - M2 - Duits

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Voorbereiding proefwerk
Duits M2

Proefwerk: donderdag 12 juni

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag:
Herhaal je de leerstof voor het proefwerk Duits

  • Je kan zinnen uit het Nederlands vertalen naar het Duits.
  • Je kan het persoonlijke voornaamwoord in de 4de naamval toepassen.
  • Je kan de voorzetsels met de 4de naamval vertalen en toepassen.

Slide 3 - Tekstslide

Wat moet je leren
voor PW Duits?

Slide 4 - Woordweb

Welke onderdelen
heeft het PW Duits?

Slide 5 - Woordweb

Hoe kun je woordjes/zinnen leren?

Slide 6 - Open vraag

Hoe leer je grammatica?

Slide 7 - Open vraag

Woorden/zinnen

Slide 8 - Tekstslide

Welke vertaling in het Duits klopt:
"Het verkeerslicht"
A
Der Lift
B
Der Verkehrslicht
C
Der Schalter
D
Die Ampel

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal de zin in het Duits:
"Waar is de bagage?"

Slide 10 - Open vraag

Welke vertaling in het Duits klopt:
"iemand"
A
jedermann
B
jemand
C
niemand
D
jeder

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal de zin in het Nederlands:
"Der Zug steht auf Gleis 5"

Slide 12 - Open vraag

Vertaal de zin in het Duits:
"De stad bevalt me"

Slide 13 - Open vraag

Kies het juiste Duitse woord, dat past bij de afbeelding
A
Kaninchen
B
Katzen
C
Pferde
D
Meerschweinchen

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal de zin in het Duits:
"Ik heb een stage"

Slide 15 - Open vraag

Welke vertaling in het Nederlands klopt?
"pünktlich"
A
op tijd
B
puntjes
C
keerpunt
D
puntig

Slide 16 - Quizvraag

Grammatica

Slide 17 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
1ste naamval
DE > NL

Slide 18 - Tekstslide

ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij/U
wir
ich
er/sie/es
ihr
du
sie/Sie

Slide 19 - Sleepvraag

Persoonlijke voornaamwoorden
4de naamval > 1ste naamval
DE

Slide 20 - Tekstslide

ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie/Sie
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie/Sie

Slide 21 - Sleepvraag

Zet het juiste persoonlijke voornaamwoord:
(Hij) ____ kennt (jou) ____ nicht.

Slide 22 - Open vraag

"Er kennt dich nicht"
Wat is onderwerp, wat is lijdend voorwerp?

Slide 23 - Open vraag

Vul aan:
"Er kennt (hem) ____ nicht"
A
ihn
B
euch
C
sie
D
es

Slide 24 - Quizvraag

Welke voorzetsels gaan altijd met de 4de naamval?

Slide 25 - Open vraag

Welke vertaling klopt?
"zonder"
A
gegen
B
sonder
C
ohne
D
entlang

Slide 26 - Quizvraag

"De auto is tegen een boom gereden".
Hoe vertaal ik tegen in het Duits?
A
entlang
B
für
C
durch
D
gegen

Slide 27 - Quizvraag

"Wir kaufen ein Paar Schuhe"
Wat is onderwerp, wat is lijdend voorwerp?

Slide 28 - Open vraag

Das Essen schmeckt nicht?
Is er een lijdend voorwerp?
A
Ja
B
Nee

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Link

Welke cijfer geef
je jezelf?

Slide 31 - Woordweb

Heb je nog vragen?

Slide 32 - Open vraag