Hoofdstuk 1 Taalverzorging

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Wat staat ons te wachten?
Taalverzorging - uitleg
Taalverzorging - opdrachten maken
Wat weet je al?

Slide 2 - Tekstslide

Wat staat ons te wachten?
17 november -> boekentoets -> handelingsdeel PTA
23 november -> SE2 -> Woordenschat hoofdstuk 1 en 2

Komende weken:
- Aan het begin van de les lezen uit je leesboek
- Aan de slag met Woordenschat (SE2) Taalverzorging (SE3) 


Slide 3 - Tekstslide

Taalverzorging - leestekens
Lesdoelen:
  • Je kunt hoofdletters op de juiste manier gebruiken in een zin.
  • Je kunt komma's op de juiste manier gebruiken in een zin.
  • Je kunt een zin met een achteraan geplaatst citaat op de juiste manier voorzien van                      leestekens.
  • Je kunt een zin met een voorop geplaatst citaat op de juiste manier voorzien van leestekens.
  • Je kunt benoemen waarom dezelfde zin een andere betekenis kunnen krijgen door andere          citaten.

Slide 4 - Tekstslide

Voorbereiding voor deze les
Je hebt als voorbereiding voor deze les:
- LessonUp over leestekens gemaakt
- Filmpjes en uitleg in de LessonUp bekeken.

Slide 5 - Tekstslide




Goed of fout, als het om leestekens gaat?
Morgen ga ik naar de stad, zei Lisa
A
B

Slide 6 - Quizvraag

Een citaat moet altijd tussen aanhalingstekens staan.
A
B

Slide 7 - Quizvraag

Om te weten of er sprake is van een citaat kun je bedenken of je de tekst in een spreekwolkje zou kunnen plaatsen.
A
B

Slide 8 - Quizvraag

Marthe zei: "Ik haal wel even croissantjes bij de bakker."
A
B

Slide 9 - Quizvraag

We zijn kampioen, joelde Ferry, "toen de stand 6-2 was."
A
B

Slide 10 - Quizvraag

Neem de zin over en noteer leestekens waar dat moet.

Jip riep daar vliegt een wesp

Slide 11 - Open vraag

Verander de zin in een zin MET een citaat.

Mila vroeg of de docent harder wilde praten

Slide 12 - Open vraag

De rector zei, "ik heet jullie hartelijk welkom."
A
De zin is goed
B
De rector zei, "Ik heet jullie hartelijk welkom."
C
De rector zei: "ik heet jullie hartelijk welkom."
D
De rector zei: "Ik heet jullie hartelijk welkom."

Slide 13 - Quizvraag

olaf heb jij een abonnement
A
"Olaf, heb jij een abonnement?"
B
Olaf heb jij een abonnement?
C
Olaf, heb jij een abonnement?
D
"Olaf", heb jij een abonnement?

Slide 14 - Quizvraag

mag ik je pen lenen vroeg lisa
A
"Mag ik je pen lenen," vroeg Lisa.
B
Mag ik je pen lenen vroeg Lisa?
C
Mag ik je pen lenen, vroeg Lisa.
D
"Mag ik je pen lenen?" vroeg Lisa.

Slide 15 - Quizvraag

het kind krijste ik wil niet mee
A
Het kind krijste. Ik wil niet mee!
B
Het kind krijste: "ik wil niet mee!"
C
Het kind krijste: "Ik wil niet mee!"
D
Het kind krijste: ik wil niet mee!

Slide 16 - Quizvraag

Wat vind je nog moeilijk als het gaat om leestekens en hoofdletters?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Planning
Taalverzorging nakijken
Taalverzorging diagnostische toets
Woordenschat hoofdstuk 3 - schrift!
bij woordenschat mag je overleggen

Slide 19 - Tekstslide

Taalverzorging - leestekens
Lesdoelen:
  • Je kunt hoofdletters op de juiste manier gebruiken in een zin.
  • Je kunt komma's op de juiste manier gebruiken in een zin.
  • Je kunt een zin met een achteraan geplaatst citaat op de juiste manier voorzien van                      leestekens.
  • Je kunt een zin met een voorop geplaatst citaat op de juiste manier voorzien van leestekens.
  • Je kunt benoemen waarom dezelfde zin een andere betekenis kunnen krijgen door andere          citaten.

Slide 20 - Tekstslide

Antwoorden

Slide 21 - Tekstslide

Wat weet je al?
Je hebt geoefend met leestekens en citaten.
Laat zien hoe goed je het al begrijpt.

Slide 22 - Tekstslide

Woordenschat
Deze week moet af - in je schrift!
Opdracht 1 
de woorden uit de 2 linker rijen combineer je met de 2 rechter rijen
Opdracht 2 - helemaal
Bij 2.1 zet je de woorden in je schrift MET de betekenis erachter
Opdracht 3 - overschrijven in informele taal
Opdracht 4 - helemaal
Bij 4.1 noteer je de woorden in je schrift MET de betekenis erachter
Hoofdstuk 2 - bladzijde 55 t/m 57 - opdracht 1 t/m 4

Slide 23 - Tekstslide