D2BTh6 B3 (Boek) Geslachtelijke voortpl ln

D2BTh6 B3
Geslachtelijke voortplanting
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

D2BTh6 B3
Geslachtelijke voortplanting
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 

Slide 1 - Tekstslide

Leer eerst de lesstof van het boek

Eerst  zie je de oefenvragen

(Als je wilt kun je nog wat extra uitleg 
over de basisstof bekijken )

Slide 2 - Tekstslide

Oefenvragen.... wat weet je (niet)?
Als je fouten maakt, het niet snapt:

STEL VRAGEN
NOTEER IN JE SCHRIFT DE VRAAG EN HET JUISTE ANTWOORD

Je hebt er helemaal niets aan om de vragen 
'even snel'  te maken ... als jij er niet over nadenkt: 

Slide 3 - Tekstslide

Bij een kikker bevatten bepaalde cellen per kern
in totaal 13 chromosomen.

Zijn deze cellen geslachtscellen of lichaamscellen?

In lichaamscellen komen chromosomen in paren voor.
Altijd een even aantal.
A
geslachtscellen
B
lichaamscellen
C
kun je niet weten
D
dat kan beide zijn

Slide 4 - Quizvraag

Dave zegt: De informatie van een genenpaar is altijd gelijk

Jarco zegt: De geslachtscellen van een vrouw hebben allemaal hetzelfde genotype
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
Dave : waar Jarco: nietwaar
D
Dave: nietwaar Jarco: waar

Slide 5 - Quizvraag


Fons zegt: Twee-eiige tweelingen hebben allebei hetzelfde genotype

Maarten zegt: Een-eiige tweelingen hebben allebei hetzelfde fenotype
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Fons: waar Maarten: nietwaar
D
Fons: nietwaar Maarten: waar

Slide 6 - Quizvraag

Merle zegt: Op elk chromosoom ligt 1 gen

Sencer zegt: Chromosomen komen in lichaamscellen in paren voor
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Merle waar
D
Sencer waar

Slide 7 - Quizvraag

Kijk naar de afbeelding!
Een tweeling.
Wat is waar?
A
één-eiïge tweeling hetzelfde genotype
B
een eiïge tweeling verschillend genotype
C
twee-eiïge tweeling hetzelfde genotype
D
twee-eiïge tweeling verschillend genotype

Slide 8 - Quizvraag

Lichaamscel en
alleen een zaadcel en eicel
Kies het best antwoord
alleen een
Lichaamscel
Alleen 
een eicel
Alleen 
een zaadcel
In een organisme komen 
24 chromosomen voor. 
Wat voor soort cel kan dit zijn?
Verplaats dit vakje naar het juiste antwoord

Slide 9 - Sleepvraag

Zet in de juiste volgorde
van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 10 - Quizvraag

Menno zegt: De celkern van een levercel bevat de complete informatie voor al je erfelijke eigenschappen.

Annie zegt: Een gen bevat de informatie voor meerdere erfelijke eigenschappen.
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Menno: waar Annie: nietwaar
D
Menno: nietwaar Annie: waar

Slide 11 - Quizvraag

46
Fenotype
nieuw genotype
        
         aantal chromosomen
            23 chromosomen
Zaadcel

Slide 12 - Sleepvraag

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 13 - Quizvraag

Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van .......................
A
innesteling
B
dat de eicel die de zaadcel binnendringt
C
bevruchting
D
de invloed van het milieu

Slide 14 - Quizvraag

Op een chromsoom van een zaadcel ligt de informatie van de oogkleur en de lichaamsbouw.
In welke van onderstaand weefsel zullen we later bij het kind deze informatie NIET terugvinden?
A
huidcel
B
de eicel
C
darmcel
D
levercel

Slide 15 - Quizvraag

Vanaf welk moment
staat je genotype vast?
A
vanaf de geboorte
B
vanaf de bevruchting
C
komt nooit echt tot stand want het verandert steeds
D
vanaf ongeveer de puberteit o.i.v. de hormonen

Slide 16 - Quizvraag

Bij een individu dat heterozygoot voor een eigenschap is de Dominante eigenschap te zien in het fenotype
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 17 - Quizvraag

Vanaf welk moment
staat je genotype vast?
A
vanaf de geboorte
B
vanaf de bevruchting
C
komt nooit echt tot stand want het verandert steeds
D
vanaf ongeveer de puberteit o.i.v. de hormonen

Slide 18 - Quizvraag

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 19 - Quizvraag

46
eicel
Fenotype
nieuw genotype
        
         aantal chromosomen
            23 chromosomen
Zaadcel

Slide 20 - Sleepvraag

Wat heeft geslachtelijke voortplanting te maken met erfelijke eigenschappen?

Slide 21 - Woordweb

Leerdoelen

Slide 22 - Tekstslide

DNA verwantschap
Sommige genenparen bestaan uit gelijke genen maar er zijn altijd genenparen die verschillend zijn.
Bij een verwantschapstest bekijkt men een genenpaar dat ongelijk is. Men onderzoekt dan: 
Komt het van de vader of van de moeder?
De informatie over een eigenschap zit op een bepaald chromosoom. De informatie kan verschillend zijn!
Een ouder krullend haar en ander stijl haar...... onderzoek kan bewijzen van wie de nakomeling krullen heeft.
Kleurstoffen
Met behulp van bepaalde kleurstoffen kunnen chromosomen nauwkeurig bestudeerd worden.

Slide 23 - Tekstslide

Genenparen
Een DNA-verwantschapstest onderzoekt genenparen die ongelijk zijn. De helft van een genenpaar is afkomstig van de moeder, de andere helft van de vader.  

Als een genenpaar ongelijk is, kan worden uitgezocht welk gen van de vader of moeder komt.
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot

1
Genenpaar: 2 ongelijke genen
heterozygoot
2
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot

3
Genenpaar: 2 ongelijke genen
Heterozygoot
4
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot
5
van...
bijv. van moeder
van...
bijv. van vader

Slide 24 - Tekstslide

Geslachtelijke voortplanting
Bij geslachtelijke voortplanting smelten 2 geslachtscellen samen waardoor een nieuw organisme ontstaat. 
In een lichaamscel komen genenparen voor maar in een geslachtscel zit van dat genenpaar maar één gen. 

In de afbeelding zie je een lichaamscel van een man met 3 chromosomenparen met een genenpaar met twee ongelijke genen. Daarvan komt telkens één gen in een zaadcel. 
Welke waar in komt, is toeval.  Je ziet 4 zaadcellen.
Welke combinaties van genen in een zaadcel zijn nog meer mogelijk?

Bij bevruchting: Omdat ook de vrouw verschillende eigenschappen in haar lichaamscellen heeft,  ontstaat er 1 uniek organisme met een uniek genotype. 


Ook bij de eicellen van de vrouw zijn er veel verschillende genotypen.

Het antwoord vind je op een van de volgende slides

Slide 25 - Tekstslide

Geslachtelijke voortplanting
Omdat er veel mogelijkheden zijn,
is er bij geslachtelijke voortplanting veel variatie in de genotypen van de nakomelingen. 

De fenotypen verschillen daardoor ook 
veel van elkaar.
Antwoorden: variatie in het genotype 
bij de zaadcellen  (een van de vorige slides)

Slide 26 - Tekstslide

Tweelingen
Meestal komt er bij de ovulatie één eicel vrij uit de eierstok. ALS er twee eicellen vrijkomen, kunnen deze beide bevrucht worden. Elk door een andere zaadcel. De bevruchte eicellen ontwikkelen zich dan tot twee babys. We noemen dat een twee-eiïgetweeling. Ze ontstaan door de bevruchting van twee eicellen. Beide hebben een verschillend genotype.

Een tweeling kan ook ontstaan uit één bevruchte eicel. 
Dat gebeurt doordat de bevruchte eicel tijdens de eerste delingen van elkaar losraakt. De twee klompjes cellen ontwikkelen zich vanuit die ene bevruchte eicel tot twee baby's. Ze hebben hetzelfde genotype, het is een één-eiïge tweeling.

Zie je één-eiïge of twee-eiïge tweelingen in de afbeeldingen?
Twee-eiig
1
Niet vanwege de kleur van het haar (kleurspoeling verandert het genotype niet).
Twee-eiige tweeling vanwege andere waarneembare verschillen.
Bijv. de vorm van de neus / kleur van de ogen.
2
Twee-eiig of Een-eiïg
Deze jongens lijken wel HEEL VEEL op elkaar: één-eiïg
3
Deze jongens lijken wel HEEL VEEL op elkaar: één-eiïg
Luuk en Siem de Jong, voetballers
4
Deze meiden lijken wel HEEL VEEL op elkaar: één-eiïg
Copy - Paste
Hetzelfde genotype

5
?

Slide 27 - Tekstslide

Eén-of twee-eiïg
  en wat weet je van het genotype?

 Leguit 
wat je ziet op de afbeeldingen
Twee-eiige tweeling
Ontstaat uit twee eicellen die beide door een zaadcel bevrucht worden.
Links in de afbeelding zie je twee eicellen die bevrucht zijn.
2
Een-eiige tweeling
Ontstaat uit één eicel die door een zaadcel bevrucht wordt en die tijdens de eerste deling losraakt.
1
Genotype gelijk
3
Genotype verschillend
4
Tweelingen

Slide 28 - Tekstslide

Stamcellen en celdeling
Stamcellen zijn jonge cellen, nog zonder een speciale taak/vorm. Alle lichaamscellen bevatten alle genen/eigenschappen maar bepaalde genen 'zijn uitgezet' en andere 'staan aan'. Dat maakt het verschil tussen een spiercel en een kraakbeencel. 

Zenuwcellen delen zich niet.
(een dwarslaesie is niet te genezen).

Veroudering:
Een cel kan zich een beperkt aantal keren delen. Daarna kan het lichaam zich niet meer regenereren. Daardoor worden mensen ouder/oud. De huid vernieuwt zich (bijna) niet meer en het hart kan gaan falen in zijn werking. 
De lever/nier etc. heeft dan meer moeite te functioneren.

Slide 29 - Tekstslide

Kleur van het haar
Homozygoot - Heterozygoot
De kleur van het haar is een erfelijke eigenschap. Elke lichaamscel van de mens bevat een genenpaar dat informatie bevat over de haarkleur.
Sommige mensen hebben een genenpaar dat 
2 genen heeft voor zwart haar. Sommige 1 gen voor zwart haar en 1 gen voor blond haar.
Er kunnen ook mensen zijn met 2 genen voor blond haar. Een genenpaar voor een erfelijke eigenschap kan dus uit 2 gelijke genen of 2 ongelijke genen bestaan.
homozygoot: 2 genen gelijk
heterozygoot: 2 genen ongelijk

Slide 30 - Tekstslide

3

Slide 31 - Video

01:28

Slide 32 - Tekstslide

02:14

Slide 33 - Tekstslide

02:59

Slide 34 - Tekstslide

Leg uit

Slide 35 - Tekstslide