leesvaardigheid: tekststructuren en tekstverbanden

Vandaag: 
Je weet waar je kernzinnen van een tekst kunt vinden, je weet wat signaalwoorden en functiewoorden zijn en je kunt ze herkennen in de tekst. 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag: 
Je weet waar je kernzinnen van een tekst kunt vinden, je weet wat signaalwoorden en functiewoorden zijn en je kunt ze herkennen in de tekst. 

Slide 1 - Tekstslide

Vorige lessen

Slide 2 - Tekstslide

Wat heb je geleerd over:
onderwerp
hoofdgedachte
tekstdoel
titel
inleiding en slot
middenstuk

Slide 3 - Tekstslide

Kernzinnen:
Vind je meestal in de eerste of tweede zin of de laatste zin van de alinea. 
Geeft antwoord op de vraag die in het deelonderwerp van de alinea wordt behandeld.

Slide 4 - Tekstslide

Structurerende zinnen:
Zinnen die het deelonderwerp noemen. 

Slide 5 - Tekstslide

Maak: opdr. 1 en 2, p. 24/25
timer
8:00

Slide 6 - Tekstslide

Tekstverbanden: Leer ze uit je hoofd.

pagina 26 Nieuw Nederlands
5 min. bestuderen

timer
5:00

Slide 7 - Tekstslide

Functiewoorden: geven aan welke functie een tekstdeel heeft.

Bijvoorbeeld: argument, oorzaak, verklaring, voordeel. 

Slide 8 - Tekstslide

Welk verband hoort bij de volgende signaalwoorden?

zoals, net..als, evenals, beter dan...
A
opsommend verband
B
toelichtend verband
C
voorwaardelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 9 - Quizvraag

Geef het tekstverband aan van 'want'.
A
opsommend
B
oorzakelijk
C
toelichtend
D
redengevend

Slide 10 - Quizvraag

Geef het verband aan van 'weliswaar'.
A
toegevend
B
vergelijkend
C
tegenstellend
D
voorwaardelijk

Slide 11 - Quizvraag

Geef het verband aan van 'mits'.
A
tegenstellend
B
voorwaardelijk
C
doel-middel
D
toelichtend

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord geeft een toegevend verband weer?
A
weliswaar
B
zoals
C
derhalve
D
kortom

Slide 13 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft een redengevend verband aan?
A
daardoor
B
vervolgens
C
verder
D
immers

Slide 14 - Quizvraag

Maak: opdr. 1 en 2, p. 27
timer
8:00

Slide 15 - Tekstslide

Publiek: voor wie is de tekst bedoeld? 
Kijk naar de bron, het taalgebruik, de lay-out.


Slide 16 - Tekstslide

Maak opdr. 1, p. 28

Slide 17 - Tekstslide

Lees p. 58 en maak de opdracht in tweetallen.
  1. Kies 2 verschillende soorten artikelen uit de krant.  
  2. Wat is het tekstdoel per artikel?
  3. Wat is de tekstsoort van de artikelen?
  4. Noem onderwerp en hoofdgedachte van de artikelen
  5. Wat is de inleiding?
  6. Geef de kernzinnen een kleur.
  7. Geef de structurerende zinnen een andere kleur. 

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk: maken opdr. 1, p. 58

Slide 19 - Tekstslide

Vandaag:
Je weet wat het verschil is tussen een uiteenzetting, een betoog en een beschouwing.

Slide 20 - Tekstslide

Even een controle: Wat heb je de vorige lessen geleerd?

Slide 21 - Tekstslide

Wat is kenmerkend aan een column?
A
Het tekstdoel is overtuigen
B
Het publiek is hoogopgeleid
C
De column verschijnt op een vaste plek en een vaste tijd.
D
De aanleiding is altijd een gebeurtenis uit het verleden.

Slide 22 - Quizvraag

Noem vier tekstdoelen.

Slide 23 - Open vraag

Een discussiestuk heeft als tekstdoel:
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
opiniëren

Slide 24 - Quizvraag

Niettemin geeft het volgende verband aan:
A
opsommend
B
tegenstellend
C
vergelijkend
D
vergelijkend

Slide 25 - Quizvraag

Daardoor geeft het volgende verband aan:
A
redengevend
B
oorzakelijk
C
opsommend
D
tegenstellend

Slide 26 - Quizvraag

Een signaalwoord voor een opsommend verband is:
A
tevens
B
evenals
C
samengevat
D
dan ook

Slide 27 - Quizvraag

Een deelonderwerp is hetzelfde als een tussenkopje
A
niet waar
B
waar

Slide 28 - Quizvraag

Noem vier verschillende manieren om de aandacht te trekken in de inleiding.

Slide 29 - Open vraag

Uiteenzetting
  • Informerend
  • Veel feiten en toelichtingen
  • Hoofdgedachte is vaak een constatering 

Slide 30 - Tekstslide

Betoog
  • Overtuigend
  • In de inleiding staat een standpunt/mening
  • Hoofdgedachte is de mening van de auteur.
  • In het middenstuk staan argumenten om de stelling te onderbouwen 

Slide 31 - Tekstslide

beschouwing
  • Opiniërend
  • In de inleiding wordt vaak een verschijnsel, een kwestie of probleem beschreven.
  • In het middenstuk staan vaak voor- en nadelen of verschillende meningen over die kwestie of verschillende oplossingen voor een probleem.
  • Hoofdgedachte is vaak dat de meningen verdeeld zijn over iets.

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 1, p. 67 af?
m. opdr. 2, vraag 2 tot en met 13, p. 97 

Slide 33 - Tekstslide