12/5 argumentatiestructuren II

argumenteren 
herhalen argumentatiestructuren
tegenargumenten en weerlegging
basisvaardigheid:
- leesvaardigheid
burgerschap:
- culturen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

argumenteren 
herhalen argumentatiestructuren
tegenargumenten en weerlegging
basisvaardigheid:
- leesvaardigheid
burgerschap:
- culturen

Slide 1 - Tekstslide



week 20
tegenargumenten en weerlegging

week 21

oefentoets leesvaardigheid I (dinsdag)

week 22
vaste tekststructuren



week 23
actief lezen

week 24
inleiding en slot

week 25
argumentatie

week 26
herhalen begrippen
planning leesvaardigheid
P4

Slide 2 - Tekstslide

planning les
1.  lezen (15 min)
2. huiswerk bespreken
2. argumentatiestructuren: weerlegging
3. oefenen
4. huiswerk


timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

huiswerk
  • Zet de volgende argumentaties in blokjesschema's:


Slide 4 - Tekstslide

Het is belangrijk dat je al van jongs af aan in aanraking komt met boeken, lezen en voorlezen.
Je leert er nieuwe woorden door.
Je begrijpt teksten steeds beter.

Slide 5 - Tekstslide

Tijdens het leren moet je de notificaties van je telefoon uitzetten.
Ze verstoren je concentratie.
Je brein is zo afgesteld dat je moet kijken.

Slide 6 - Tekstslide

Je kunt beter een filterkoffieapparaat aanschaffen.
Filterkoffie is veel lekkerder dan koffie uit een koffiemachine.
De machine kan niet gerepareerd worden.
Bij een storing van een koffiemachine moet je steeds een nieuw exemplaar kopen.

Slide 7 - Tekstslide

Het is niet zo goed om alleen maar Engelse teksten te lezen.
Je ontwikkelt je Nederlandse woordenschat maar matig.
Je schrijfvaardigheid in het Nederlands blijft achter.
Het heeft consequenties voor je beheersing van het Nederlands.

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je (her)kent  standpunt en argumenten;
  • Je weet welke argumentatiestructuren er zijn en kunt deze zelf opstellen;
  • Je herkent tegenargumenten en weerleggingen;
  • Je kunt een standpunt beargumenteren.

Slide 9 - Tekstslide

Argumentatiestructuur
Een blokjesschema is een schema waarin je duidelijk maakt op welke manier argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen. 

Slide 10 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie = één standpunt en één argument
Onderschikkende argumentatie = een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten
Nevenschikkende argumentatie = twee of meer argumenten ondersteunen gezamenlijk het standpunt
Onder- en nevenschikkende argumentatie = combinatie van nevenschikkende en onderschikkende argumentatie


Slide 11 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie (een argument bij een standpunt)

Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.

Slide 12 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Onderschikkende argumentatie (een gebruikt argument wordt door een ander argument ondersteund).
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is slecht voor je lever.

Slide 13 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Nevenschikkende argumentatie (ieder argument is op zich een zelfstandig argument voor het standpunt)

Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is gevaarlijk in het verkeer.

Slide 14 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Combinatie van argumentaties 
Leerlingen moeten hun huiswerk onder begeleiding in groepjes op school kunnen maken.
Leerlingen zullen dan hogere cijfers gaan halen.
Leerlingen leren dan goed samen te werken.
Leerlingen worden op school niet zo snel afgeleid als thuis
Leerlingen kunnen dan uitleg krijgen op het moment dat ze vastlopen
Leerlingen mogen bij de huiswerkbegeleiding niet bellen, appen, twitteren etc.

Slide 15 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Het festival van afgelopen weekend was niet leuk.
Het vliegtuig had vertraging. 
Het was erg duur. 
De hoofdact kwam niet opdagen.
Een flesje water kostte 5 euro. 
Het regende drie dagen onafgebroken.

Slide 16 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Jongens en meisjes kunnen op de middelbare school beter gescheiden les krijgen.
Jongens vinden school niet zo belangrijk als meisjes.
Jongens en meisjes leiden elkaar af.
Jongens en meisjes moeten op een verschillende manier de lesstof gepresenteerd krijgen.
Jongens zijn met een zes al tevreden en meisjes niet.
Jongens willen meer met hun handen werken dan meisjes.
Meisjes halen hogere cijfers dan jongens op proefwerken.
Meisjes zijn verder in hun geestelijke ontwikkeling dan jongens.
Meisjes worden eerder volwassen dan jongens.

Slide 17 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
Om iemands mening aan te vallen, kun je (op een nette manier) twee dingen doen:

1. Je valt het standpunt aan. Je gebruikt dan tegenargumenten
2. Je valt het argument of tegenargument van de ander aan. Je gebruikt dan een weerlegging.


Slide 18 - Tekstslide

voorbeeld
Ik vind dat er op school tussen de middag een gezonde maaltijd voor leerlingen gemaakt moet worden, want dat zal helpen in de strijd tegen overgewicht.

Ik ben het daar niet mee eens. Het is niet de taak van de scholen om leerlingen te voeden. En in Engeland geven ze al jaren een schoolmaaltijd en het overgewicht is daar niet afgenomen.

standpunt
argument
tegenargument: gericht tegen het standpunt
weerlegging: reactie op het argument

Slide 19 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
Stel, dit is iemands mening:

GA Eagles is de beste club van Nederland (standpunt), want zij hebben veel sfeer in het stadion (argument).

Slide 20 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
1. Je valt het standpunt aan. Je gebruikt dan tegenargumenten

Je zegt wel dat GA Eagles de beste  club van Nederland is (standpunt), maar er zijn veel clubs die veel beter presteren (tegenargument).

Als je dit tegenargument vervolgens weer aanvalt, is dat een weerlegging.

Slide 21 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
2. Je valt het argument van de ander aan. Je gebruikt dan een weerlegging. Dit is vooral nuttig bij een waarderend argument:

Je zegt wel dat GA Eagles veel sfeer in het stadion heeft (argument), maar als je bij de B-side staat, is het lawaai oorverdovend. (weerlegging)

Slide 22 - Tekstslide

om het lastig te maken:
CE vanaf 2021:        Tegenargument = argument tegen het standpunt OF tegen het argument.
VB: Het is fijn dat de aarde opwarmt (standpunt), want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument).

Bedenk een tegenargument:
- tegen het standpunt
- tegen het argument

Slide 23 - Tekstslide

tegenargument standpunt:

De opwarming van de aarde zorgt wereldwijd voor ernstige problemen zoals extreem weer, droogte, overstromingen en voedseltekorten — dat is allesbehalve fijn.

Slide 24 - Tekstslide

tegenargument argument (weerlegging):

Meer zon betekent niet automatisch meer plezier — het kan ook leiden tot gezondheidsproblemen zoals huidkanker, en hittegolven kunnen het leven juist onaangenaam en gevaarlijk maken.

Bedenk een weerlegging van het tegenargument.

Slide 25 - Tekstslide

weerlegging tegenargument:

Mensen kunnen zichzelf goed beschermen tegen de zon met zonnebrandcrème en schaduw, en bovendien zorgt meer zonlicht voor een beter humeur en meer vitamine D.

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht
Haal uit de tekst hiernaast:

- standpunt/stelling
- argumenten
- tegenargument
- weerlegging

Slide 27 - Tekstslide

maken
cursus 1 Meer dan lezen

paragraaf 3 opdracht 1 t/m 3
paragraaf 4 opdracht 1 en 3 (alleen)

= Huiswerk 19 mei

Slide 28 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kent de begrippen standpunt en argument.
  • Je weet welke soorten argumenten er zijn (feitelijk/waarderend).
  • Je weet welke argumentatiestructuren er zijn en kunt deze zelf opstellen.

Slide 29 - Tekstslide

huiswerk week 20/21
dinsdag 13 mei (fictie):
gedichte nav de korte film is af

woensdag 14 mei (leesvaardigheid):
cursus 5 --> paragraaf 5 maken opdracht 1
                   --> paragraaf 6 maken opdracht 1

maandag 19 mei:
cursus 1 --> paragraaf 3  maken opdracht  1 t/m 3
                   --> paragraaf 4 maken opdracht 1en 3

Slide 30 - Tekstslide

huiswerk ma 12/5
Cursus 1, paragraaf 3: opdracht 5
Cursus 1, paragraaf 4: opdracht 3 t/m 6

Slide 31 - Tekstslide