H3 Woche 2

Herzlich willkommen
Woche 2 


1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herzlich willkommen
Woche 2 


Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wie waren deine Ferien?
Besprecht zu zweit die nächsten Fragen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Die Planung
  • Organisatorisches
  • Die Prüfung
  • Vorbereitung für die Prüfung

Slide 5 - Tekstslide

Organisatorisches
Prüfungswoche: Voortgangstoets

Woche 5: Hören

Woche 7: PO

Prüfungswoche 3: Voortgangstoets



Slide 6 - Tekstslide

Die Prüfung
- Die Vokabeln von Lektion 1 t/m 6 (zoals pijlen aangeven)
- Die Modalverben + wissen (tegenwoordige tijd) > HB: 03.
- Der-groep + ein-groep (Lektion 4; Auf. 7 t/m 12)  > HB: 12; 13; 15; 16
- Haben/sein/werden in alle tijden! 
- Redemittel: 
- De dikgedrukte delen onder het kopje 'Sprechen' (Seite 107)
- Alle zinnen van 'Zo kun je een e-mail beginnen en afsluiten' (Seite 109)
- Tekst met vragen

Slide 7 - Tekstslide

Die Fragen zum Video
1. Wer arbeitet im Café "Vollpension?" 
2. Was passiert, wenn man sein Handy weglegt?
3. Was macht Karin Hofbauer? 
4. Was bedeutet: 
- Kuchen
- Rentner/ Rentnerin
- Backduft

Slide 9 - Tekstslide

De der- en ein-groep
Ken je ze nog?

Slide 10 - Tekstslide

Hoe bepaal je de naamval?
V - voorzetsel
O - ontleden
N - naamval
G - geslacht
S - systeem (der/ein-Gruppe)
U - uitgang

Slide 11 - Tekstslide

Der-Gruppe
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1 Nominativ
der 
Mann
die
Frau
das 
Kind
die
Kinder
3 Dativ
dem
Mann
der 
Frau
dem 
Kind
den
Kindern
4 Akkusativ
den 
Mann
die 
Frau
das
Kind
die
Kinder

Slide 12 - Tekstslide

Ein-Gruppe
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1 Nominativ
ein 
Mann
ein-e
Frau
ein 
Kind
kein-e
Kinder
3 Dativ
ein-em
Mann
ein-er 
Frau
ein-em 
Kind
kein-en
Kindern
4 Akkusativ
ein-en 
Mann
ein-
Frau
ein
Kind
kein-e
Kinder

Slide 13 - Tekstslide

Voorzetsels
Voorzetsels met een vaste naamval:

3e: aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber, außer, entgegen

4e: durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang 

Slide 14 - Tekstslide

Eselsbrücke
4e naamval: GOUDFEB

3e naamval: ????

Slide 15 - Tekstslide

De betekenis
3e naamval:
aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
von = van, door
zu = naar (bij personen)

Slide 16 - Tekstslide

De betekenis
4e naamval:
durch = door
für = voor
ohne = zonder
um = om
bis = tot
gegen = tegen

Slide 17 - Tekstslide

Nu eerst even oefenen
sleep de juiste vertaling naar het juiste voorzetsel

Slide 18 - Tekstslide

uit
naar (personen)
van, door
na, naar
bij
sinds
met
von
zu
seit
nach
mit
bei
aus

Slide 19 - Sleepvraag

door
tot
zonder
tegen
om
voor
bis
um
ohne
für
gegen
durch

Slide 20 - Sleepvraag

Geen voorzetsel?
onderwerp = 1e naamval
meewerkend voorwerp = 3e naamval
lijdend voorwerp = 4e naamval

Slide 21 - Tekstslide

Welk zinsdeel is de 1e naamval?
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 22 - Quizvraag

Stel er staat geen voorzetsel in de zin, wanneer gebruik je dan de 3e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 23 - Quizvraag

Stel er staat geen voorzetsel in de zin, welk zinsdeel gebruik je dan in de 4e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 24 - Quizvraag

Der Gruppe
Woorden die als de woorden der/die/das worden vervoegd. Deze worden namelijk in de derde en vierde naamval anders vervoegd.

Slide 25 - Tekstslide

Der Gruppe
De woorden in de ein-Gruppe zijn de bezittelijke voornaamwoorden + ein & kein. Weet je ze nog?


Slide 26 - Tekstslide

Proefzin stap voor stap
Het gaat om de zin:
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.

Slide 27 - Tekstslide

Stap 1
Zie ik een voorzetsel voor het zinsdeel dat ik moet vertalen?


Slide 28 - Tekstslide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
Ja
B
Nee

Slide 29 - Quizvraag

Stap 2
Welke naamval hoort bij het voorzetsel?

Slide 30 - Tekstslide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval

Slide 31 - Quizvraag

Stap 3
Welk geslacht heeft het zelfstandig naamwoord?

Slide 32 - Tekstslide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 33 - Quizvraag

Stap 4
In welk schema moet ik de uitgang zoeken?

Slide 34 - Tekstslide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
der-groep
B
ein-groep

Slide 35 - Quizvraag

Stap 5
Welke uitgang moet ik invullen?

Slide 36 - Tekstslide

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 37 - Quizvraag

Stappenplan ten einde
 Om er even mee te oefenen heb ik nog een aantal open vragen waarin je zelf het juiste antwoord in moet typen. Hierbij hoef je geen hoofdletters te gebruiken.


Slide 38 - Tekstslide

Durch ... (de) Mann habe ich die Prüfungen geschafft.

Slide 39 - Open vraag

Für ..... (mijn) Sohn habe ich Nachhilfe organisiert

Slide 40 - Open vraag

Nach ... (de) Schule spiele ich Fußball.

Slide 41 - Open vraag

Zu .... (mijn) Kinder.. (mv) bin ich immer streng.
Let op, hier moet je ook het znw invullen!

Slide 42 - Open vraag

Um ... (een) guten Blick (m) zu bekommen brauchen wir eine Übersicht.

Slide 43 - Open vraag

Praktische opdracht

Slide 44 - Tekstslide