do 4 feb Hf 4 bespreekles woordsoorten zww - hww - kww

wk 5 - les 3 - 4 februari
zelfstandig werkwoord - hulpwerkwoord - koppelwerkwoord
Ken je de theorie over het zww, hww en kww ? (blz 126)

Leerdoelen

Kun je de werkwoorden in een zin vinden en benoemen?
Kun je uitleggen waarom een ww in de zin een zww, hww of kww is?



1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

wk 5 - les 3 - 4 februari
zelfstandig werkwoord - hulpwerkwoord - koppelwerkwoord
Ken je de theorie over het zww, hww en kww ? (blz 126)

Leerdoelen

Kun je de werkwoorden in een zin vinden en benoemen?
Kun je uitleggen waarom een ww in de zin een zww, hww of kww is?



Slide 1 - Tekstslide

Voorkeur: werk online!
Dan weet je na de opdracht hoe je het doet.
De docent kan zien hoe je het doet en je extra uitleg geven.
Werk je in/uit je leerboek? 
Werk netjes! 
Kijk je werk goed na! Verbeter je werk!
Maak foto's  en post dit in de chat aan de docent.

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag 4 februari
SAMEN
Checkopdrachten wwg,hww,kww
lessonup app

Keuze A of B (geef straks aan in de chat)
A Zelfstandig aan het werk
Mini oefening woordbenoemen (Teams kanaal Algemeen)
Begin aan huiswerk voor maandag.

B Samen met docent
Doe mee als je vragen hebt of extra uitleg wilt
over zww, hww, kww





Huiswerk in SOM is aangepast!
Aangepaste planner is 8 feb klaar.
Proefwerk grammatica is verplaatst naar donderdag 18 februari.

Huiswerk voor maandag 8 februari

Onderwerp = naamwoordelijk gezegde
Lees de theorie op blz 264

In de les:
Uitleg naamwoordelijk gezegde

Slide 3 - Tekstslide

zww, hww, kww - Samen oefenen met 2 zinnen
Kies voor A of B - zet jouw keuze in de chat.
A - Heb je dit niet nodig?
Maak dan de mini opdracht woordbenoemen, lever deze in via de chat
en begin aan het huiswerk voor maandag 8 feb.

B - Wil je hieraan meedoen?
 Blijf dan in de les.


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Deze fanatieke voetbalsupporters schijnen zeer agressief te kunnen zijn.

1. Zoek alle werkwoorden in de zin.
2. Welk werkwoord geeft de handeling aan? 
3. Is het een zww of een kww?
4. Alle andere ww in de zin zijn hww.
5. Belangrijkste ww is een zww = werkwoordelijk gezegde
6. Belangrijkste ww is een kww = naamwoordelijk gezegde
woordsoorten hf 4
zww - hww - kww
kww = ZWaBBeLS HDV

Slide 6 - Tekstslide

De overvallers zullen zich niet kunnen blijven verstoppen.
1. Zoek alle werkwoorden in de zin.
2. Welk werkwoord geeft de handeling aan? 
3. Is het een zww of een kww?
4. Alle andere ww in de zin zijn hww.
5. Belangrijkste ww is een zww = werkwoordelijk gezegde
6. Belangrijkste ww is een kww = naamwoordelijk gezegde
woordsoorten hf 4
zww - hww - kww
kww = ZWaBBeLS HDV

Slide 7 - Tekstslide

De werkwoorden blijven en schijnen kunnen zww, kww en hww zijn. 

Voorbeeldzinnen waarin het een zww is.

blijven = zww

a. Karel blijft in Zwolle.
b. Karel wil in Zwolle blijven.
c. Wie zou daar wel graag willen blijven?
schijnen = zww

a. De zaklamp schijnt in de kamer.
b. Kan jij met de lamp schijnen?
c. Zou jij willen schijnen met de lamp?

Slide 8 - Sleepvraag

De werkwoorden blijven en schijnen kunnen zww, kww en hww zijn. 

Maak een zin waarin het een hww is.

blijven = hww

a. Karel blijft zich verbazen.
b. Karel blijft de clown spelen.
c. Wie blijft daar nu zitten?
schijnen = hww

a. Hij schijnt ziek te zijn.
b. Hij schijnt de mazelen te hebben.
c.  De jager schijnt konijnen te vangen.

Slide 9 - Sleepvraag

De werkwoorden blijven en schijnen kunnen zww, kww en hww zijn. 

Maak een zin waarin het een kww is.

blijven = kww

a. Karel blijft ziek.
b. Karel wil niet ziek blijven.
c. Wie zou nu graag ziek willen blijven?
schijnen = kww

a. Hij schijnt ziek.
b. Hij wil ziek schijnen.
c. Zou hij ziek willen schijnen?

Slide 10 - Sleepvraag

Ga nu verder met
Maken mini opdracht woordbenoemen. Zie Teams Bestanden.
Lever deze vóór maandag 8 februari in via de chat.
Begin daarna aan het huiswerk voor maandag.

SUCCES!

Slide 11 - Tekstslide

Uitlegfilmpje met opdrachten
Je hoort en ziet een filmpje:
- over de werkwoordsoorten en  
- over het verschil tussen het naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde.

Tijdens het kijken van het filmpje krijg je checkvragen of je het begrijpt.
Let dus goed op tijdens het kijken.
Na het filmpje volgt nog één extra controlevraag.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

0

Slide 14 - Video

9 mogelijke koppelwerkwoorden = ZWaBBeLS HDV
Het onderwerp IS iets,
heeft een eigenschap,
bevindt zich in een toestand.

1. Ik ben ziek.
2. Mijn buurjongen wordt dokter.
3. De oude man blijft optimistisch.
4. Dat blijkt een grap!
5. De jonge hond lijkt speels.
6. De auto schijnt verroest.
7. Sporten heet gezond.
8. Het dunkt me een hele klus!
9. De jongen komt me vriendelijk voor.


1. Zijn
2. Worden
3. Blijven
4. Blijken
5. Lijken
6. Schijnen
7. Heten
8. Dunken
(= lijken)
9. Voorkomen
(= lijkt)
Deze koppelwerkwoorden kunnen ook als zww voorkomen! 
Kijk dus naar de betekenis in de zin!

Als het ww een doen of handeling aangeeft, is het een zww.
Zie volgende dia.

Slide 15 - Tekstslide

9 mogelijke koppelwerkwoorden = ZWaBBeLS HDV
Het onderwerp IS iets,
heeft een eigenschap,
bevindt zich in een toestand.

1. Ik ben ziek.
2. Mijn buurjongen wordt dokter.
3. De oude man blijft optimistisch.
4. Dat blijkt een grap!
5. De jonge hond lijkt speels.
6. De auto schijnt verroest.
7. Sporten heet gezond.
8. Het dunkt me een hele klus!
9. De jongen komt me vriendelijk voor.


1. Zijn
2. Worden
3. Blijven
4. Blijken
5. Lijken
6. Schijnen
7. Heten
8. Dunken
(= lijken)
9. Voorkomen
(= lijkt)
Deze koppelwerkwoorden kunnen ook als zww voorkomen! 
Kijk dus naar de betekenis in de zin!

Als het ww een doen of handeling aangeeft, is het een zww.
Zie volgende dia.

Slide 16 - Tekstslide

Bij een handeling of iets doen -> het ww is een zww
1. zijn - (aanwezig zijn) Wij zijn op school.
2. blijven - (ergens zijn) Hij blijft in Utrecht
3. lijken - (gelijkenis vertonen) Rietje lijkt op oma.
4. schijnen - (licht/warmte verspreiden) De zon schijnt de hele dag.
5. heten - (een naam hebben) Ik heet Marian.
6. dunken - (basketballen) De sporter dunkt de bal.
7. voorkomen - (gebeuren) Ongelukken komen vaak voor.

Slide 17 - Tekstslide