Je gaat je buurman of buurvouw beschrijven. Je beschrijft eerst het uiterlijk van je buurman of buurvrouw. Daarna beschrijf je de kleding die je buurman of buurvrouw draagt. De ander luistert en controleert of de beschrijvingen kloppen.
Tip: Schrijf eerst wat Duitse steekwoorden op!
Slide 3 - Tekstslide
Beispiel:
Uiterlijk / Aussehen:
Er hat schwarze, kurze Haare. Er ist lang.
Kleding / Kleidung:
Er trägt eine blaue Jeans und ein weißes Shirt. Der Junge trägt weiße Schuhe.
Slide 4 - Tekstslide
Steekwoorden opschrijven
Vraag de docent als je woorden niet in de woordenlijst kunt vinden
timer
2:00
Slide 5 - Tekstslide
Sprechaufgabe:
Je gaat je buurman of buurvouw beschrijven. Je beschrijft eerst het uiterlijk van je buurman of buurvrouw. Daarna beschrijf je de kleding die je buurman of buurvrouw draagt. De ander luistert en controleert of de beschrijvingen kloppen.
Tip: Gebruik je steekwoorden
timer
2:00
Slide 6 - Tekstslide
Neuneinhalb
Mit dem Nachtzug in den Urlaub: Nachhaltig und Entspannt?