3.2

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel spaarmotieven zijn er?
A
3
B
4
C
5
D
2

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn spaarmotieven?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een variabele rente?
A
Een rente die altijd hetzelfde is
B
Een rente die alleen voor bedrijven geldt
C
Een rente die kan veranderen
D
Een rente die alleen voor hypotheken geldt

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een spaardeposito?
A
Een spaardeposito is een spaarvorm waarbij je je geld voor een bepaalde periode vastzet met een vaste rente.
B
Een spaardeposito is een lening bij de bank.
C
Een spaardeposito is een beleggingsproduct met variabele rente.
D
Een spaardeposito is een type creditcard.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er als je voortijdig geld wilt opnemen bij een spaardeposito?
A
Bij voortijdige opname van geld bij een spaardeposito hoef je geen boete te betalen.
B
Bij voortijdige opname van geld bij een spaardeposito krijg je het dubbele van je inleg terug.
C
Bij voortijdige opname van geld bij een spaardeposito loop je het risico op een boete en/of verlies van rente.
D
Bij voortijdige opname van geld bij een spaardeposito krijg je een hogere rente.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent enkelvoudige rente?
A
Rente die wordt berekend over de schuld
B
Rente die wordt berekend over het oorspronkelijke bedrag
C
Rente die wordt berekend over de winst
D
Rente die wordt berekend over het totaalbedrag

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit wat samengestelde rente is.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen enkelvoudige en samengestelde rente?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in wat de groeifactor wordt bij een stijging van 4,5%

Slide 10 - Open vraag

1. 100% + 4,5% = 104,5%
2. 104,5 : 100 = 1,045
Een rente van 2,5 % geeft een groeifactor van
A
12,5
B
1,25
C
0,125
D
1,025

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de rente 0,25% is, dan is de groeifactor ...
A
0,025
B
0,0025
C
1,025
D
1,0025

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een ander woord voor rente?
A
Groeifactor
B
Geld
C
Sparen
D
Interest

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Saar heeft €15 aan rente ontvangen bij een spaarbedrag van €20.000. Hoeveel % rente heeft ze ontvangen?
A
deel : geheel x 100
B
(nieuw - oud) : oud x 100
C
(groeifactor ^n) x spaarbedrag

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies