4 Aan welke criteria moet een goede observatie voldoen?

4 Aan welke criteria moet een goede observatie voldoen? P. 31-35
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
Pedagogisch handelenSecundair onderwijs

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

4 Aan welke criteria moet een goede observatie voldoen? P. 31-35

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

A Wat zijn de wensen en behoeften van Joren bij het babysitten?

Slide 3 - Open vraag

A Wat zijn de wensen ...?
Joren wil te weten komen of Hannes ziek is.
  • Hannes heeft rode kaakjes,
  • temperatuursverhoging
  • en een vreemde geur uit de mond

Slide 4 - Tekstslide

B Wat zijn eventuele moeilijkheden?

Slide 5 - Open vraag

B Wat zijn de eventuele ...?
  • beperkte ervaring
  • Joren is niet thuis en weet niet alles liggen

Slide 6 - Tekstslide

C Hoe zou jij deze situatie aanpakken?

Slide 7 - Open vraag

C Hoe zou jij deze situatie ...?
  • naar mijn ouders of tante telefoneren
  • alle informatie doorgeven die je hebt opgemerkt 

Slide 8 - Tekstslide

  1. Lees de casus van Hannes opnieuw
  2. Heeft Joren een reden om Hannes te observeren? Ja

Slide 9 - Tekstslide

C. Noteer wat Hannes zal observeren
  • het gezondheidsaspect
  • Joren gaat na of Hannes zich ziek of niet goed voelt, of hij een temperatuursverhoging heeft. 

Slide 10 - Tekstslide

D Noteer op welke verschillende manieren Joren heeft geobserveerd.
  • Hij ziet rode wangen.
  • Hij voelt met zijn hand.
  • Hij meet verschillende keren de temperatuur van Hannes.
  • Hij ruikt een vreemde geur. 

Slide 11 - Tekstslide

E Noteer hoe vaak en op welke tijdstippen Hannes is geobserveerd.
Joren observeerde hem drie keer:
  • tijdens de voormiddag
  • rond de middag
  • in de namiddag 

Slide 12 - Tekstslide

F Noteer in welke verschillende situaties Hannes is geobserveerd
  • na het spelen
  • voor het middageten
  • na zijn dutje 

Slide 13 - Tekstslide

G Noteer of de observatie van H. is gebaseerd op meetbare feiten
  • Ja, want Joren werkt met cijfergegevens. 

Slide 14 - Tekstslide

H Noteer of de observatie van H. nauwkeurig is en verklaar.
  • Ja, Joren maakte gebruik van een meettoestel. 

Slide 15 - Tekstslide

Aan welke criteria moet een goede observatie voldoen?
  1. doelgericht
  2. objectief
  3. nauwkeurig en controleerbaar
  4. opnieuw uitvoerbaar op dezelfde manier
  5. representatief

Slide 16 - Tekstslide

Observatie moet doelgericht zijn.
  • Hou het doel voor ogen.
  • Bepaal op voorhand waarop je gaat letten.
  • Maak keuze over het onderzoeksontwerp en de onderzoeksmethode.
  • Formuleer de onderzoeksvraag concreet.

Slide 17 - Tekstslide

Welke W's moeten aanwezig in een onderzoeksvraag?

Slide 18 - Open vraag

Observatie moet objectief gebeuren.
  • moet de werkelijkheid benaderen
  • mag geen interpretaties bevatten
  • Wanneer verschillende onderzoekers hetzelfde observeren, moeten ze tot dezelfde conclusie komen. 

Slide 19 - Tekstslide

Observatie moet nauwkeurig en controleerbaar zijn.
  • gebruik doewoorden, werkwoorden die een handeling uitdrukken
  • vermijd het woord niet
  • vermijd veralgemeningen
  • vermijd interpretaties van gedrag 

Slide 20 - Tekstslide

Observatie moet opnieuw uitvoerbaar zijn op dezelfde manier.
  • systematisch te werk gaan
  • vaste werkwijze/vast systeem 

Slide 21 - Tekstslide

Observatie moet representatief zijn.
  • in verschillende situaties en op verschillende momenten 
  • op verschillende manieren
  • lang genoeg

Slide 22 - Tekstslide

Het is vandaag slecht weer.

Slide 23 - Open vraag

Fatoumata is groot.

Slide 24 - Open vraag

Raheem is agressief.

Slide 25 - Open vraag

Paula volgt de les niet.

Slide 26 - Open vraag

Elijah is altijd moe.

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide

Is deze observatie doelgericht?
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quizvraag

B Noteer waarom de observatie wel of niet doelgericht is.
De observatie is doelgericht.
  • De dokter heeft een duidelijk doel voor ogen
  • Ze bepaalt waar ze haar aandacht op zal vestigen.
  • Ze onderzoekt hoofd, oren en keel.

Slide 30 - Tekstslide

Is deze observatie objectief?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

C Noteer waarom de observatie wel of niet objectief is.
De observatie is objectief.
  • Linde heeft een bloeddruk van 10 over 8 en een temperatuur van 38,7°.
  • De dokter voelt haar klieren.
  • De dokter ziet dat haar keel rood is.

Slide 32 - Tekstslide

Is deze observatie nauwkeurig en controleerbaar?
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quizvraag

D Noteer waarom de observatie wel of niet nauwkeurig en controleerbaar is.
De observatie is nauwkeurig en controleerbaar.
  • Het gaat om het meten van temperatuur en bloedduk.

Slide 34 - Tekstslide

Is deze observatie representatief?
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quizvraag

Noteer waarom de observatie wel of niet lang genoeg duurde.
De observatie duurde lang genoeg om alles na te gaan.
  • De dokter neemt haar tijd om alles goed te controleren.
  • Wanneer de dokter niet zeker is, vraagt ze bij het vermoeden van slijm op de longen om extra te hoesten.

Slide 36 - Tekstslide

Noteer of de dokter volgens vast systeem of vaste volgorde observeerde.
Dokter observeerde volgens een vast systeem.
  • bloeddruk en temperatuur nemen
  • luisteren naar hart en longen
  • kijken in oren en keel
  • gezwollen klieren in de hals voelen
  • drukken op het voorhoofd

Slide 37 - Tekstslide

  • Je gaat objectief en doelgericht te werk.
  • Je voert jouw observatie nauwkeurig en controleerbaar uit..
  • Je zorgt ervoor dat de observatie representatief is.
  • Je verzamelt alle gegevens.
  • Je belt jouw tante op haar werk en geeft haar alle informatie.
  • Je vraagt haar wat je in deze situatie kan doen. 

Slide 38 - Tekstslide