Cambridge B1 lesson 2

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today's class
  • Starter: Form a line ....

  • Main course:
- Book : irregular verbs
- Paper: Cambridge B1 vocabulary list
- Grammar: Parts of Speech
- Homework

  • Dessert: odd one out!

Slide 2 - Tekstslide

Form a line:
- km home - work
Book & Paper
Page 143 irregular verbs

Cambridge B1 vocabulary list

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Parts of speech
In English there are 8 parts of speech.
In Dutch you call them: woordsoorten.

For example: lidwoord, werkwoord ...

Do you know all eight in English?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Parts of speech

Slide 6 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

The parts of speech
zelfstandig naamwoord
persoonlijk voornaamw.
bijvoeglijk naamwoord 
werkwoord
bijwoord
voorzetsel
voegwoord
tussenwerpsel
Lidwoorden worden gezien als onderdeel van bijvoeglijk naamwoorden.

Slide 7 - Tekstslide

TIP: 
https://nl.wikihow.com/Engelse-zinnen-ontleden

articles are actually a type of determiner (adjective) because of this it is not included in parts of speech.

WAT
HOE

Slide 8 - Tekstslide

Spiekbriefje voor bij devolgende opdracht.
Deze flashcard kan groot op het bord wanneer de studenten werken aan de opdracht.

Name the Parts of Speech
- John drove in a very pink car, and, yikes, he disliked the color. 

- I saw John driving an extremely ugly car today, so I called him and said: wow! You should buy a new car, man!
timer
4:50

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf de zin op een blaadje en zet er per woord in het Engels bij wat de woordsoort is.

Zin in het Engels opgeschreven?
Zet dan de FLASHCARD van de vorige slide op het bord.


John = noun
drove = verb
in = preposition
a = adjective (article)
very = adverb
pink = adjective
car = noun
and = conjunction 
yikes = interjection 
he = pronoun
disliked = verb
the = article
color = noun
I = pronoun
saw = verb 
John = noun
driving = verb
an = adjective (article)
extremely = adverb
ugly = adjective
car = noun
today, = adverb
so = conjunction
I = pronoun
called = verb
him = pronoun
and = conjunction
said: = verb
wow! = interjection
You = pronoun
should = verb
buy = verb
a = adjective (article)
new = adjective
car, = noun
man! = pronoun

Slide 10 - Tekstslide

Today = noun > when today is the subject of a sentence WHAT: Today was a good day.
Today = adverb > refers to time WHEN: I went shopping today.

Can you name all 8 Parts of Speech?
Translate all 8 to Dutch.

Slide 11 - Tekstslide

Spinner draaien. 
Studenten benoemen in het Nederlands de woordsoort.




You will get a bingo card.

  • I will call out English words.
  • Is it a verb, noun, pronoun, adverb or an adjective?
  • Cross out one of the boxes.
  • Ticked five boxes in a row? BINGO!!!
BINGO !!!

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verb = werkwoord
Adverb = bijwoord
Adjective = bijvoeglijk naamwoord
Noun = zelfstandig naamwoord
Pronoun = persoonlijk voornaamwoord


Slide 13 - Tekstslide

BINGO kaarten printen.
Spinner draaien. 
Studenten kruisen één part of speech weg op hun kaart. 5 op een rij = Bingo.

NOUN: boy, firefighter, rug, hat, farm, goat, Fred Flintstone. 
VERB: dressed, eat, talk, sleep, cry, look. move, run, climb, 
PRONOUN: I, their, he, her, our, she, we, you, 
ADVERB: easily, happily, today, near, cheerfully, sadly, neatly, now, 
ADJECTIVE: small, blue, round, three, smooth, smart, nice, loud.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Try this out!
Work in pairs.
Start with the noun 
'the teacher' 
Add at least 10
adjectives, verbs, adverbs and places (= where).
Write them in the right box.

Slide 15 - Tekstslide

Starting with a boring sentence like 'The monkey jumped' you can create a new, interesting 'dressed-up' sentence by adding adjectives, verbs, adverbs and different places.

Slide 16 - Tekstslide

Worksheet printen.
Try this out!
Work in pairs.
Start with the noun 
'the teacher' 
Add at least 10
adjectives, verbs, adverbs and places (= where).
Write them in the right box.

timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

Studenten denken in tweetallen na over woorden die ze in kunnen vullen in de vakken. 
Staan de woorden in de juiste box?

TIP:
verbs = blz 143 in je boek.
Try this out!
Try and make an extremely gigantic beautiful long sentence! 
This is a competition :)


timer
2:00

Slide 18 - Tekstslide

Welk groepje kan binnen de tijd de langste, goed lopende zin maken?

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld.
Homework
Unit 1 My life and home
Part 2 Listening


Grammar reference: preposition of time (116)
frequency adverbs (116)

Slide 20 - Tekstslide

Inloggen op Cambridge.

Exam advice:
- at the exam you can take 45 seconds to read the questions and underline key words: agree, feel, like best, agree, think about, small shop, better if.

Slide 21 - Tekstslide

The odd one out =

Politically
- UK, Canada, Australia = Common Wealth
- USA = Independent

Colours
- UK, USA, Australia = red, white and blue
- Canada = red and white

Monetarly
- British Pounds
- Canadian, American, Australian dollars

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


How many papers (exams) are there for the B1 preliminary exam?
A
2
B
4
C
6
D
8

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Do you need you need to pass all the papers in order to pass the exam?
A
Yes
B
No

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Which paper has the most parts?
A
Speaking
B
Listening
C
Reading
D
Writing

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


How many parts do you need
to complete in the reading paper?
A
2
B
4
C
6
D
8

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Which paper is the shortest in time?
A
Listening
B
Speaking
C
Reading
D
Writing

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


How many words do you have to write in part 1 of the writing paper?
A
80
B
100
C
120
D
140

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


How many questions will you get in task 2 of the writing paper?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies