Tag questions met "to be"

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Today
- 10 min reading
- Grammar (tag questions)
- Homework: page 140 - 3, 6, 7, 8, 9
page 150 - 1, 2, 3

Slide 2 - Tekstslide

Reading
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Doelen
- aan het einde van deze les weet je wat tag questions zijn
- aan het einde van deze les weet je hoe je tag questions moet toepassen

Slide 4 - Tekstslide

To be & tag questions

Slide 5 - Tekstslide

Wat betekent "to be" in het Nederlands?
A
zijn
B
doen
C
hebben
D
worden

Slide 6 - Quizvraag

I
You
He / She/ It
We
You
They
am
are
is
are
are
are

Slide 7 - Sleepvraag

To be = zijn 
I                                        am
He/she/it                      is
We                                   are
You                                  are
They                                are

Slide 8 - Tekstslide

Tag questions 
Wat zijn dat? Korte vragen aan het einde van een zin. We vragen hiermee of iets wat we zeggen klopt of niet.
In het Nederlands zeg je vaak: 'toch?'

You are Dave, aren't you?
She is your sister, isn't she?

Slide 9 - Tekstslide

Tag questions 
Bij het maken van een tag question moeten we bepalen of de zin bevestigend (+) of ontkennend (-) is.
of wel?,  of niet?


Slide 10 - Tekstslide

Tag questions
  • als de zin positief is wordt de tag questions negatief 
      He is good at writing, isn't he?

  • Als de zin negatief is, wordt de tag question positief
    They aren't good at football, are they? 

Slide 11 - Tekstslide

Tag questions
Het werkt als een soort batterij.
als in het eerste deel 'not'/ n't staat (-) , staat dat in deel 2 niet.


You are Dave, aren't you?

Slide 12 - Tekstslide

1 Uitzondering
"I"  heeft een onregelmatige vorm :

I am your friend, aren't I?
of
I am not a good swimmer, am I?


Slide 13 - Tekstslide

stappenplan
Gaby is very good at sports, __________?
1. Onderwerp + vorm van to be
onderwerp: GABY = SHE
to be: is
2. Positief of Negatief? +, - (not toevoegen)
3. Herhaal de vorm van to be , Herhaal het onderwerp.
Gaby is very good at sports, isn't she?

Slide 14 - Tekstslide

Tag questions 
Hoe maak je nou zo'n zin?
  1. Je kijkt naar het onderwerp + de vorm van 'to be'

                                      
Susan is her sister,

Slide 15 - Tekstslide

Tag questions 
2. Je kijkt of de zin ontkennend/negatief (-) of  bevestigend/positief (+) is 

                                  
Susan is her sister,

Slide 16 - Tekstslide

Tag questions 
3. Je draait het onderwerp en de vorm van 'to be' om in de tag questions                           
Susan is her sister,

Slide 17 - Tekstslide

Tag questions oefenen
Write the correct tag questions.

  1. She’s from a small town in China, ___
  2. They aren’t on their way already, ___
  3. We’re late again, ___
  4. I’m not the person with the tickets, ___
  5. Julie isn’t an accountant, ___

Slide 18 - Tekstslide

She is your boss, .............?
A
aren't she
B
amn't she
C
isn't she?

Slide 19 - Quizvraag

I'm doing the dishes,

Slide 20 - Open vraag

We are home late, ............?
A
aren't we
B
amn't we
C
isn't we

Slide 21 - Quizvraag

The teacher is making tests,

Slide 22 - Open vraag

I am the best teacher in the world, .............?
A
aren't I
B
amn't I
C
isn't I

Slide 23 - Quizvraag

He is working,

Slide 24 - Open vraag

You're at school together, ___?
A
are you
B
aren't you
C
is you
D
isn't you

Slide 25 - Quizvraag

We are late again,

Slide 26 - Open vraag

Isa isn't driving to school,______?
A
isn't she?
B
doesn't she?
C
is she?
D
does she?

Slide 27 - Quizvraag

They aren't here yet,

Slide 28 - Open vraag

Ik weet hoe ik Tag Questions moet maken
Niet Helemaal
Helemaal niet
Een beetje
Ja, ik kan het!
Ik heb nog wat vragen

Slide 29 - Poll