Chapitre 6 - 1HV - Leçon "physique" 2

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Ça va aujourd'hui?
A
Ça va.
B
Comme ci comme ça
C
Ça va bien!
D
Ça ne va pas bien.

Slide 2 - Quizvraag

Chapitre 6
Objectif: Aan het eind van deze les heb je de woordenschat & futur proche herhaald . Aan het eind van deze les heb je een gesprek gevoerd over: parler de ta ville et de tes projets (in de toekomende tijd).

Qu'est-ce que nous allons faire aujourd'hui?
1. Un peu de Paris
2. Le vocabulaire & la répétition du futur proche (toekomende tijd)
3. Parler

Slide 3 - Tekstslide

Paris

Slide 4 - Tekstslide

naar Parijs
A
à Paris
B
au Paris
C
en Paris
D
aux Paris

Slide 5 - Quizvraag

La tour Eiffel
Le Louvre

La Seine

Disneyland Paris
Les Champs Élysées

Arc de Triomphe

Slide 6 - Sleepvraag

Le vocabulaire
&
Futur Proche

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

sans
sortir
la ville
la chose
l'avantage
dormir
le village
le chien
déménager
le jardin
de stad
de hond
zonder
het ding
verhuizen
uitgaan
het dorp
het voordeel
de tuin
slapen

Slide 9 - Sleepvraag

Vertaal:
Waar woon jij?
A
Tu aimes Paris?
B
Comment tu t'appelles?
C
Tu as quel âge?
D
Tu habites où?

Slide 10 - Quizvraag

Wat weet je nog van 'le futur proche'?

Slide 11 - Woordweb

Futur proche
Je vais...
Tu vas...
Il/elle/on va...
Nous allons...
Vous allez...
Ils vont...
...jouer.
...écouter.
...manger.
...regarder.
...étudier.
...visiter.

Ik ga spelen.
Jij gaat luisteren.
Hij gaat eten.
Wij gaan kijken.
U gaat studeren.
Zij gaan bezoeken.

Slide 12 - Tekstslide

Le futur proche
Als je in het Frans wil zegen dat iets binnenkort iets gaat gebeuren, gebruik je een vorm van het werkwoord aller gevolgd door een heel werkwoord. (Net als in het NL) 

Let op: In het Frans de werkwoorden staan bij elkaar! 
Le futur = vorm van aller + heel ww + rest 

Je vais visiter Paris                       Ik ga Parijs bezoeken
Paul va acheter un livre                  Paul gaat een boek kopen

Slide 13 - Tekstslide

Sleep de vormen van "aller" naar het de juiste persoon.
Je
Tu
Il / Elle / On
Nous
Vous
Ils / Elles
allons
vas
vont
va
allez
vais

Slide 14 - Sleepvraag


Wij gaan lopend naar het café.
A
On va au café en voiture.
B
On va au café à pied.
C
On va au café en bus.
D
On va au café à vélo.

Slide 15 - Quizvraag

Jullie gaan naar Parijs met de auto

Slide 16 - Open vraag

Jij gaat het Louvre bezoeken

Slide 17 - Open vraag

Ik ga te voet naar het station
(woordvolgorde - waar/hoe)

Slide 18 - Open vraag

In Parijs, gaat hij Frans spreken/praten
(woordvolgorde - ww)

Slide 19 - Open vraag

Parler...
de ta ville et de tes projets

Slide 20 - Tekstslide

Welke activiteiten kun je allemaal doen in het weekend?

Slide 21 - Woordweb

Slide 22 - Tekstslide

Parler
A
B
Salut! Qu'est-ce que tu vas faire ce weekend?
Hoi! Ik ga (noem een activiteit)
Waar ga jij (noem activiteit)?
Ik ga (noem activiteit/plek). En jij? 
Ik ga (noem activiteit/plek).
Waar woon jij?
Ik woon in … . In mijn wijk, is er een (noem een plek).

Slide 23 - Tekstslide