Zoek de fouten
Stel je voor dat het een zonnige lente dag is. De bloemen en bomen in volle bloei, maar ook het hooikoortsseizoen breekt weer aan. De insecten voelen zich aangetrokken tot de kelkbladeren, geur en nectar van de bloemen. Als een bij de nectar komt halen in de bloem raakt hij bedekt met stuifmeelkorrels. Deze stuifmeelkorrels worden aangemaakt in de zaadbeginsels van de meeldraden. Daarna vliegt de bij naar de volgende bloem. Als deze bloem op dezelfde plant zit, noem je dat zelfbestuiving. Als de bloem op een andere plant zit, noem je dit kruisbestuiving. Wat is hierbij dan de voorwaarde? (De plant moet van dezelfde soort zijn)
Om de bestuiving af te maken, kruipt de bij in de volgende bloem. Hierbij blijven de stuifmeelkorrels op de stempel plakken. Als de stuifmeelkorrel op de stempel ligt, maakt de stamper een stuifmeelbuis aan. Hierdoor kan de stuifmeelkorrel door de stijl naar beneden bewegen. De stuifmeelbuis eindigt in één zaadbeginsel. In dit zaadbeginsel zit een eicel. De kern van de stuifmeelkorrel smelt samen met de eicel. De eicel gaat delen en er ontstaat een zaad. Daarnaast ontstaat er een vrucht. Aan de vrucht kun je zien hoeveel zaadbeginsels de bloem had. Ieder zaadbeginsel groeit uit tot een zaad.