1.2 K4

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Planner staat er maandag op
 

Vandaag : Boek en schrift
Normaal : Chromebook

Deze periode STARTEN:
- Geen muziek
- Geen huiswerkcontroles
- Geen differentiëren 

Classroom: m6wrglc

Slide 3 - Tekstslide

Wat is onjuist?
A
Als je producten koopt om in je behoeften te voorzien ben je een consument.
B
Als je iets koopt omdat je vrienden er enthousiast over zijn is er spraken van sociale beïnvloeding.
C
Wanneer je iets koopt omdat je via sociale media een advertentie hebt gezien, is dat sociale beïnvloeding.
D
Wanneer je iets koopt omdat je een reclame hebt gezien op tv is er spraken van commerciële beïnvloeding.

Slide 4 - Quizvraag

Wat moet je doen als je behoeften groter zijn dan je middelen?
A
Secundaire behoeften opofferen
B
Prioriteiten stellen
C
Meerdere keuzes maken
D
Meer geld verdienen

Slide 5 - Quizvraag

Reclame werd vaak gedaan via tv, radio en kranten. Waarom maken bedrijven nu veel vaker reclame via sociale media?
A
Omdat daar hun doelgroep op zit.
B
Omdat dat beter is voor de imago van het bedrijf.
C
Omdat daar sociale beïnvloeding plaats vind.
D
Omdat niemand meer tv kijkt.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het doel van ideële reclame?
A
Zoveel mogelijk producten verkopen.
B
Informatie geven
C
Naamsbekendheid creëren
D
Gedrag van mensen beïnvloeden

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Je welvaart kan toenemen op 3 manieren. Welke hoort er niet bij?
A
Consumeren
B
Zelfvoorziening
C
Collectieve goederen
D
Prioriteiten stellen

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Sophie bakt een taart voor haar moeder. Waar is hier spraken van?
A
Zelfvoorziening
B
Welvaart
C
Welzijn
D
Collectieve voorzieningen

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Wat is onjuist?
A
Hoe hoger het BBP hoe meer producten worden geproduceerd in een land.
B
Hoe hoger het BBP hoe hoger de welvaart.
C
Als je wilt weten hoe het gaat met de economie van een land kijk je naar het BBP.
D
BBP beteken Bruto Belasting op het Product.

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Mevrouw Peroti heeft een eigen bedrijf: 'Hairs By Alysha'. Zij ontvangt elke week winst. Wat voor soort inkomen is dat?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Inkomen uit overdracht
D
Inkomen in natura

Slide 16 - Quizvraag

Mevrouw Peroti gaat nog naar school en krijgt elke maand studiefinanciering van DUO. Wat voor soort inkomen is dit?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Inkomen uit overdacht
D
Inkomen in natura

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Een tandarts verdient meer dan de receptionisten van de tandarts praktijk. Wat bepaald hier het verschil in inkomen?
A
Leeftijd
B
Opleiding
C
Ervaring
D
Verantwoordelijkheid

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Hoeveel procent van al het inkomen wordt verdeeld over 50% van de bevolking? 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Uit welke inkomens bestaat het Nationaal Inkomen?
A
Inkomen uit arbeid en bezit
B
Inkomen uit arbeid en overdracht
C
Inkomen uit bezit en overdracht
D
Inkomen uit overdracht

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het inkomen per hoofd van de bevolking?
A
Het gemiddelde (nationaal) inkomen per inwoner van een land.
B
Hoeveel inkomen alle mannen van alle huishoudens in een land samen verdienen.
C
Inkomen uit arbeid, bezit en overdracht.
D
Inkomen in natura.

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Link

1.1 opgaven 1 t/m 16 & 1.2 opgaven 17 t/m 19 + 23 en 28

40 minuten

Fluisteren + Boek en schrift

Steek je vinger op + Powerpoint m6wrglc

Minstens 5 opgaven zijn af.

Oefenopgaven 1.1 en oefenopgaven 1.2 maken

Slide 26 - Tekstslide

Volgende week: 1.3 + 1.4 + Chromebook

Slide 27 - Tekstslide