19 LMA 3-2 Korte teksten Schrijven 2F

Nederlands examen schrijven 2F
Korte teksten
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands examen schrijven 2F
Korte teksten

Slide 1 - Tekstslide

Programma 
3 februari: oefenen examenopdrachten (korte teksten)
10 februari: oefenen examenopdrachten 
17 februari examen Nederlands schrijven 2F 

Slide 2 - Tekstslide

Doel:
De studenten kunnen korte teksten schrijven
De studenten oefenen gericht voor het examen schrijven

Slide 3 - Tekstslide

Examen schrijven
Gesprekken en spreken telt voor 25%
schrijven is 25 % 
CITO telt voor 50 %
Schrijven moet minimaal een 6 zijn!!!!

Slide 4 - Tekstslide

Een onvoldoende behaald voor schrijven?
Lessen blijven volgen in periode 3 : (helaaaaaaaaas)

Slide 5 - Tekstslide

Korte teksten uit het boek
  • memo;
  • advertentie;
  • instructie;
  • formulier;
  • affiche;
  • flyer;
  • enquête

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn de 5W+H-vragen?
A
wanneer, waarheen, waartoe, welke, waarom en hoezo
B
wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe
C
want, wat, wie, waarom, welke en hoe laat
D
voor wie, met wie, wanneer, waar naartoe, met wat, hoe

Slide 7 - Quizvraag

En verder.....
  • Voer de opdrachten exact uit.
  • Iedere zin heeft een hoofdletter en een punt.
  • Schrijf korte zinnen.

Slide 8 - Tekstslide

Waar let je op bij het schrijven van een memo?
A
Je schrijft hele zinnen en noteert alleen hoofdzaken.
B
Je schrijft zo kort mogelijk, maar houdt de tekst wel duidelijk.
C
Dat de ander de belangrijkste gegevens ook noteert.
D
Je schrijft goede zinnen en let op hoofd- en bijzaken.

Slide 9 - Quizvraag

Een instructie...
A
begint vaak met een nummering en werkwoorden.
B
moet je meerdere keren uitproberen.
C
is een informatieve tekst met betogende elementen.
D
is altijd noodzakelijk.

Slide 10 - Quizvraag

Een formulier op je examen...
A
komt niet voor.
B
is lekker makkelijk.
C
vul je in voor zover dat mogelijk is.
D
vul je volledig in, al moet je de hele boel bij elkaar fantaseren.

Slide 11 - Quizvraag

Waar moet je aan denken bij het schrijven van een e-mail?

Slide 12 - Open vraag

Wat zijn de belangrijkste punten bij een artikel?
A
een titel en dat je alles uit de opdracht beschrijft
B
dat je geen fouten maakt
C
een titel en het slot
D
een titel en witregels

Slide 13 - Quizvraag

Een advertentie heeft als doel verkopen, dus....
A
wees eerlijk, want eerlijk duurt het langst.
B
lieg, overdrijf, maar houd je aan de opdracht.
C
voeg je een tekening of afbeelding toe.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een memo?
A
een citaat
B
een instructie met afbeeldingen
C
een herinneringsbriefje
D
een instructie zonder plaatjes

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Sleep de onderdelen van de brief in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6
7
8
Adresgegevens van de geadresseerde.
Adresgegevens van de schrijver
Plaats, datum
Aanhef
Inleiding
Middenstuk/kern
Slot
Slotformule / naam

Slide 18 - Sleepvraag

Belgisch staalbedrijf betaalt werknemers 30.000 euro te veel
Een Belgisch staalbedrijf heeft door een boekhoudkundige fout bijna 30.000 extra overgemaakt naar 230 medewerkers die gemiddeld 1.600 euro netto verdienen.
Toen de blunder was opgemerkt, kregen de werknemers meteen een e-mail of ze het geld zo snel mogelijk terug wilden storten. In sommige gevallen zal terugbetalen echter moeilijk zijn, omdat de werknemers het geld al hebben uitgegeven. Ook zijn er werknemers met schulden bij wie automatisch loonbeslag wordt gelegd.
titel
kern
inleiding
afbeelding

Slide 19 - Sleepvraag

Hoe schrijf je een alinea?

1. Schrijf de kernzin op.

2. Geef meer informatie over de kernzin.

Slide 20 - Tekstslide

Controleer je tekst aan de hand van deze vragen!

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht
Maak een keuze uit de opdrachten
Deel je opdrachten voor feedback

Slide 22 - Tekstslide

Wat onthoud je van deze les?

Slide 23 - Open vraag

Samengevat
Vooral op inhoud en taalvaardigheid
De meeste punten ontvang je op inhoud.
Je krijgt een casus, uit de casus haal je de informatie

Slide 24 - Tekstslide