In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Modale werkwoorden Duits
(modale hulpwerkwoorden)
Tegenwoordige tijd
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
In deze les herhaal je wat modale werkwoorden zijn.
Je herhaalt de vertalingen van de modale werkwoorden.
Je herhaalt om de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin.
Slide 2 - Tekstslide
Welke soorten werkwoorden heb je in het Duits?
zwakke werkwoorden of regelmatige werkwoorden (bijv. wohnen)
sterke werkwoorden (krijg je later)
onregelmatige werkwoorden als: haben, sein, werden
Modale hulpwerkwoorden + wissen
Slide 3 - Tekstslide
Dus dit zijn ...
dürfen (= mogen, toestemming hebben)
können (= kunnen)
mögen (= lusten, lekker vinden, houden van)
müssen (= moeten als noodzaak)
sollen (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
wollen (= willen)
(wissen = weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
Slide 4 - Tekstslide
Ezelsbrug
De Klas Moet Maar Snel Weg Wezen
Slide 5 - Tekstslide
Wat is er nu anders?
zwak werkwoord: modaal werkwoord 'können':
ich wohn e ich kann -
du wohn st du kann st
er/sie/es wohn t er/sie/es kann -
wir wohn en wir könn en
ihr wohn t ihr könn t
sie/Sie wohn en sie/Sie könn en
Slide 6 - Tekstslide
Vergelijk de stamvorm en de uitgangen
Bij een modaal werkwoord in het Duits:
Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
Ich + er/sie/es krijgengeen uitgang
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Wat helpt je bij het leren?
Bij 4 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud: - dürfen (= mogen, ik mag) -> ich darf - können (= kunnen, ik kan) > ich kann - müssen (= moeten, ik moet) > ich muss - wollen (= willen, ik wil) > ich will
Slide 9 - Tekstslide
Wat helpt bij het leren?
Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden
En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin, bijvoorbeeld: de klas moet maar snel weg wezen En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....
Slide 10 - Tekstslide
Maak nu een paar oefeningen, vertaal: hij kan
A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt
Slide 11 - Quizvraag
Vertaal: jij mag
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag
Slide 12 - Quizvraag
____________ ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet
Slide 13 - Quizvraag
Bij welke vorm hebben modale werkwoorden geen uitgang?
A
ich en du
B
ich en er/sie/es
C
ich en wir
D
er/sie/es en ihr
Slide 14 - Quizvraag
..... (müssen) ich da umsteigen?
A
müss
B
mass
C
müsse
D
muss
Slide 15 - Quizvraag
Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan
Slide 16 - Quizvraag
Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet
Slide 17 - Quizvraag
Weißt du, ob er Spinat ....... (mögen).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt
Slide 18 - Quizvraag
Er ....... (dürfen) bis 12 Uhr ausgehen.
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürf
Slide 19 - Quizvraag
Ich will etwas für euch kaufen. ...... (mögen) ihr Gummibärchen?
A
magt
B
mögt
C
mögen
D
mag
Slide 20 - Quizvraag
Opdracht 2
Bij deze vervoeg je de "Modalverben" en schrijf je ook een persoonlijk voornaamwoord op !!!!
Slide 21 - Tekstslide
Kannst du schwimmen? Ja, ........... .......... gut schwimmen.
Slide 22 - Open vraag
Kann ich kommen? Nein, diese Woche ................... .....(jij) leider nicht kommen.
Slide 23 - Open vraag
Was mögen Sie am liebsten? Eis .......... .............(ik) am liebsten, aber ohne Sahne.
Slide 24 - Open vraag
Darf ich nach Hause? Nein, (jij) ......... ............. noch nicht nach Hause. Die Arbeit ist noch nicht fertig.
Slide 25 - Open vraag
Können wir helfen? Nein, hiermit ................. .............(jullie) nicht helfen. Danke.
Slide 26 - Open vraag
Opdracht 3
Waar zitten fouten in? Schrijf het woord zonder fout
Slide 27 - Tekstslide
Ihr darft euere Bücher nicht vergessen.
Slide 28 - Open vraag
Ich kanne morgen leider nicht mitgehen.
Slide 29 - Open vraag
Musst ihr unbedingt in die Stadt gehen?
Slide 30 - Open vraag
Und ihr, was für Eis magt ihr?
Slide 31 - Open vraag
Opdracht 4
Welke werkwoord passt ?
Slide 32 - Tekstslide
Ich ........... um 22 Uhr zu Hause sein.
Nein, Ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.