3.4 Verstandelijke beperking

3.4 Verstandelijke beperking
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

3.4 Verstandelijke beperking

Slide 1 - Tekstslide

Hoeveel mensen met een verstandelijke beperking heeft het syndroom van Down?
A
25%
B
10%
C
30%

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een vlokkentest?
A
Bloedonderzoek over lichamelijke afwijkingen
B
onderzoek op zeldzame ziektes
C
biopt die informatie geeft over chromosoomafwijkingen

Slide 3 - Quizvraag

Syndroom van Rett komt dit meer voor bij jongens, meisjes of beide?
A
jongens
B
meisjes
C
beide

Slide 4 - Quizvraag

Welk antwoord is juist bij de ziekte van Rett-syndroom?
A
meestal geen erfelijke vorm
B
ontwikkeling tussen de 1 en 6 maanden
C
geen verlies van vaardigheden

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn de uiterlijke kenmerken van ziekte van Rett?
A
kleine schedel
B
tong dikker
C
normale levensverwachting

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een stoornis?
A
afwezigheid/afwijking van een orgaan/functie
B
afwezigheid van cellen
C
participatieprobleem
D
de zorgvrager kan iets niet uitvoeren

Slide 7 - Quizvraag

Een uiterlijke kenmerk syndroom van Down
A
langzame ontwikkeling
B
klein schedel
C
scoliose
D
spina bifida

Slide 8 - Quizvraag

Wanneer wordt het syndroom van Rett geuit?
A
1 jaar
B
prenataal
C
18 jaar
D
6-18 maanden

Slide 9 - Quizvraag

Op welk chromosoom paar zit de fout bij syndroom van Down?
A
23e
B
16e
C
21e
D
46e

Slide 10 - Quizvraag

Wat is gedrag van syndroom van Down?
A
agressief
B
sociaal
C
druk

Slide 11 - Quizvraag

Lichamelijk problemen bij syndroom van Down?
A
levensverwachting 80
B
overgewicht
C
geen lichamelijke problemen

Slide 12 - Quizvraag

Uiterlijke kenmerken mensen met syndroom van Down. Welke is onjuist?
A
kleine schedel, weinig achterhoofd
B
lage spierspanning, spierslapte
C
volle bos haar
D
tong soms dikker

Slide 13 - Quizvraag

Gedragskenmerken syndroom van Down. Welke is juist?
A
agressief
B
eigenwijs
C
sterke reflexen

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent NAH?
A
Natuurlijk aangeboren hersenletsel
B
niet aangeboren hersenletsel
C
niet aanleg gebonden

Slide 15 - Quizvraag

Lichamelijk problemen syndroom van Down. Welke klopt niet?
A
hartafwijking
B
oogafwijking
C
slecht gebid
D
ondergewicht

Slide 16 - Quizvraag

Syndroom van Rett
A
komt bijna alleen bij meisjes voor
B
komt bijna alleen bij jongens voor
C
allebei zijn juist

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde?
A
achteruitgaan, stilstand, stabiele en afnemende fase
B
stilstaande fase, achteruitgaand, stabiele en afname
C
stabiele fase, achteruitgaan, stilstaand en afnemende fase

Slide 18 - Quizvraag

Hoeveel procent van de mensen hebben hartafwijkingen met het syndroom van Down?
A
50-70%
B
34-40%
C
23-30%

Slide 19 - Quizvraag

Welk syndroom is altijd erfelijk?
A
syndroom van Down
B
Rett syndroom
C
fragiele X syndroom

Slide 20 - Quizvraag

Bij welke screening is de kans op een miskraam het grootst?
A
vlokkentest
B
vruchtwaterpunctie
C
NIP test

Slide 21 - Quizvraag