6/10 WKMD Code+ werkwoorden zijn + hebben + vraagzinnen

Kennismaken met Ada Cristina, Vladyslav, Ioli, Moeen, Esin, 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Kennismaken met Ada Cristina, Vladyslav, Ioli, Moeen, Esin, 

Slide 1 - Tekstslide

Wie ben ik? Ik ben mevrouw Stolk (slk)

Slide 2 - Tekstslide

Voorstellen: Ada Cristina, Vladyslav, Esin


  • Ik ben .................................
  • Ik ben............jaar.
  • Ik kom uit .........................
  • Ik woon in ........................

Slide 3 - Tekstslide

Code+ Hoofdstuk 1 grammatica

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een werkwoord?
1. Een werkwoord is een DOE-WOORD
2. Het hele werkwoord eindigt vaak op -EN
3. Een werkwoord verandert (van tijd/persoon) 
Voorbeeld: Ik ben-> hij is-> hij was (gisteren)

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een werkwoord?
A
zijn
B
lezen
C
pennen
D
scholen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een werkwoord?
A
eten
B
vrienden
C
hebben
D
vader

Slide 7 - Quizvraag

Het werkwoord
   
  • Een werkwoord geeft een activiteit aan.
Voorbeelden van werkwoorden: zijn, hebben, eten, slapen
  • De tegenwoordige tijd (presens) is nu.
  • De stam van een werkwoord is het hele werkwoord          zonder -en









Slide 8 - Tekstslide

Het werkwoord zijn
  • Enkelvoud: (= 1 )
  • ik ben
  • je/jij/u bent
  • ze/zij/hij/het is
  • Meervoud: (2 of meer)
  •  we/wij zijn
  • jullie zijn
  • ze/zij zijn

Slide 9 - Tekstslide

Het werkwoord hebben
  • Enkelvoud: (= 1 )
  • ik heb
  • je/jij/u hebt
  • ze/zij/hij/het heeft
  • Meervoud: (2 of meer)
  •  we/wij hebben
  • jullie hebben
  • ze/zij hebben

Slide 10 - Tekstslide

Welke werkwoorden ken jij?

Slide 11 - Open vraag

persoonlijk (voornaam-) woord
 
ik                              Ik heet Hanna.
2 je / jij informeel    Je komt uit Amsterdam.
   u formeel               U komt uit Iran.
3 ze / zij                      Ze heet Anne.
   hij                             Hij heet Paul.
   het                           Het is een kind.

Slide 12 - Tekstslide

meervoud
 
1   we / wij                    We wonen in Rotterdam.
jullie (informeel)    Jullie komen uit Spanje.
    u (formeel)               U komt uit Spanje.
ze / zij                       Ze hebben twee kinderen.

Slide 13 - Tekstslide

je/jij + werkwoord
Let op:

  • Je bent op school.
  • maar: Ben je op school?

  • Jij leest een boek.
  • maar: lees jij een boek?
  • Als je/jij achter het werkwoord staat-> zonder t!

Slide 14 - Tekstslide

......... leert Nederlands.
A
hij
B
zij
C
ik
D
u

Slide 15 - Quizvraag

.......drinken water.
A
ik
B
wij
C
hij

Slide 16 - Quizvraag

Kom......uit Oekraïne?
A
je
B
hij
C
ik
D
jij

Slide 17 - Quizvraag

Woont.......in Amsterdam?
A
ik
B
je
C
wij
D
zij

Slide 18 - Quizvraag

Ik....... een broer.
A
heb
B
hebt
C
hebben
D
heeft

Slide 19 - Quizvraag

U.........een boek.
A
heb
B
hebt

Slide 20 - Quizvraag

Hij......in Den Haag.
A
woon
B
woont
C
wonen
D
wont

Slide 21 - Quizvraag

Groep 1 werkt verder uit Lowan

Slide 22 - Tekstslide

Vragen maken
Een vraag is een zin met op het einde een ?

Een vraagzin begint met een vraagwoord
Er zijn 6 vraagwoorden. 

Wie - Wat - Waar - Hoe - Wanneer - Waarom
1
2
3
4
5
6

Slide 23 - Tekstslide

Let op!!!!!!!!!!!!!!
Vraagzin met jij? 
T moet WEG


Jij loopt naar school.  Loop jij naar school?
Jij gaat naar de zee. Ga jij naar de zee?

Slide 24 - Tekstslide

Welk woord is goed?
......je mee naar de klas?
A
gaat
B
gaan
C
ga

Slide 25 - Quizvraag

Welk woord is goed?
........jij je boek vergeten?
A
is
B
ben
C
heeft
D
heb

Slide 26 - Quizvraag

Welk woord is goed?
......je mee met de lunch?
A
eet
B
ee
C
heet

Slide 27 - Quizvraag

Maak een vraagzin met je/jij.

Slide 28 - Open vraag

Werken met Code+
  • 2,5 week per hoofdstuk-2 taken per week
  • Daarna een toets-> toets Code+:donderdag 9 oktober
  • woordenlijst in eigen taal vertalen/woorden leren!
  • luisteroefeningen thuis doen= huiswerk
  • Elke dag thuis oefenen met Code+
  • Elke week op donderdag controle: hoe ver ben jij?

Slide 29 - Tekstslide