4.2 Hoe ontstond de industrie?

Als landen heersen over andere landen om eraan te verdienen, noemen we dit....
A
handel.
B
kolonialisme.
C
plantage.
D
slavernij.
1 / 24
volgende
Slide 1: Quizvraag

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Als landen heersen over andere landen om eraan te verdienen, noemen we dit....
A
handel.
B
kolonialisme.
C
plantage.
D
slavernij.

Slide 1 - Quizvraag

Wat is een plantage?
A
Grote landbouwbedrijven waar katoen, tabak of suikerriet verbouwt werd
B
een moestuintje
C
een plantenkas
D
een akkerbouw bedrijf voor suiker

Slide 2 - Quizvraag

Welke producten worden op een plantage verbouwd?
A
koffie- tabak - graan- mais
B
graan - mais - thee - tabak
C
suikerriet - thee - tabak - koffie
D
suikerriet - thee - mais - tabak - graan

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een plantage?
A
Grote landbouwbedrijven waar katoen, tabak of suikerriet verbouwt werd
B
een moestuintje
C
een plantenkas
D
een akkerbouw bedrijf voor suiker

Slide 4 - Quizvraag

Welke producten werden op de plantages verbouwd?
A
Suiker, mais, bloemkool en aardappelen
B
Suiker, hout, katoen en aardappelen
C
mais, suiker, koffie en graan
D
Mais, suiker, koffie en katoen

Slide 5 - Quizvraag

Katoen is een voorbeeld van
A
Dierlijke stof
B
Natuurlijke stof
C
Synthetische stof

Slide 6 - Quizvraag

Wat voor producten werden er verhandeld in de 'Trans-Atlantische handel'? Meerder antwoorden zijn goed.
A
Slaven
B
Wapens
C
Koffie
D
Katoen

Slide 7 - Quizvraag

Door welke uitvinding konden de mensen, rond 1740, sneller weven?
A
De uitvinding van de stoommachine
B
De uitvinding van de Spinning Jenny
C
De uitvinding van de schietspoel
D
De uitvinding van het weefgetouw

Slide 8 - Quizvraag

James Watt vond de stoommachine uit.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste uitvinding van de revolutie?
A
Stoommachine
B
Ploeg
C
Straatverlichting
D
dienstensector

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een van de belangrijkste uitvindingen van de revolutie?
A
stoommachine
B
ploeg
C
straatverlichting
D
dienstensector

Slide 11 - Quizvraag

1. In de VS vind je de katoenplantages in het zuiden van het land.
2. De VS schafte de slavernij in 1900 af.
A
Beide zinnen zijn goed
B
Zin 1 = goed, zin 2 = fout
C
Beide zinnen zijn fout
D
Zin 1 = fout, zin 2 = goed

Slide 12 - Quizvraag

1. Tot 1793 was het plukken van katoen handarbeid.
2. James Watt vond de cotton gin uit.
A
Beide zinnen zijn goed
B
Zin 1 = goed, zin 2 = fout
C
Beide zinnen zijn fout
D
Zin 1 = fout, zin 2 = goed

Slide 13 - Quizvraag

1. De cotton gin haalde de zaden uit de katoen.
2. Door de uitvinding van de cotton gin gingen veel boeren over tot het verbouwen van katoen.
A
Beide zinnen zijn goed
B
Zin 1 = goed, zin 2 = fout
C
Beide zinnen zijn fout
D
Zin 1 = fout, zin 2 = goed

Slide 14 - Quizvraag

1. De katoen in Engeland kwam uit de VS.
2. Rond 1800 werd de katoen door machines gebruikt om er stoffen van te maken.
A
Beide zinnen zijn goed
B
Zin 1 = goed, zin 2 = fout
C
Beide zinnen zijn fout
D
Zin 1 = fout, zin 2 = goed

Slide 15 - Quizvraag

1. Koopmannen brachten de katoen naar de boeren en zij maakten er stoffen van.
2. Het thuis spinnen en weven bij de boeren heet huisnijverheid.
A
Beide zinnen zijn goed
B
Zin 1 = goed, zin 2 = fout
C
Beide zinnen zijn fout
D
Zin 1 = fout, zin 2 = goed

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste uitvinding van de revolutie?
A
Stoommachine
B
Ploeg
C
Straatverlichting
D
dienstensector

Slide 17 - Quizvraag

Eric werkt maandags in een kleding zaak
A
Werkgever
B
Werknemer

Slide 18 - Quizvraag

Werkgever is zijn eigen baas
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Eric werkt maandags in een kleding zaak
A
Werkgever
B
Werknemer

Slide 20 - Quizvraag

welk land begon de industriele revolutie
A
Belgie
B
Nederland
C
Engeland
D
Amerika

Slide 21 - Quizvraag

In welke beroepen begon de Industriele revolutie?

A
Handel en Nijverheid
B
Handel en Landbouw
C
Landbouw en textiel
D
Textiel en handel

Slide 22 - Quizvraag

wat betekent "Industriele Revolutie"?
A
verandering in de manier van denken
B
verandering van manier om met werknemers om te gaan
C
verandering van de manier van produceren
D
grote verandering in korte tijd

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een afzetmarkt
A
een markt waar je wordt afgezet (=teveel betalen voor producten)
B
Gebied waar je producten kunt verkopen
C
Plek waar je producten kunt kopen
D
plek waar je mensen kunt afzetten(=teveel vragen voor producten)

Slide 24 - Quizvraag