9.3 Reactiesnelheid

7.4 Reactiesnelheid
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

7.4 Reactiesnelheid

Slide 1 - Tekstslide

Doelen vandaag

- Kunnen omschrijven wat de reactiesnelheid is.
- De vier factoren kunnen noemen waar de reactiesneheid van afhangt. 
- Met behulp van het botsende deeltjesmodel kunnen uitleggen hoe de reactie beïnvloed wordt. 

Slide 2 - Tekstslide

Reactie snelheid
  • Botsende deeltjes model

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Reactie snelheid vergroten
  • Meer effectieve botsingen per seconde nodig:

  • Meer reactieve stof: elke botsing effectiever
  • Concentratie verhogen: meer deeltjes om te botsen
  • Temperatuur verhogen: snellere én hardere botsingen
  • Verdelingsgraad (vaste stof) verhogen: meer oppervlak
  • Katalysator toevoegen: maakt meer botsingen effectief

Slide 5 - Tekstslide

Katalysator
  • Botsingen vaker effectief
  • Activeringsenergie omlaag
  • Homogene katalyse: alles in dezelfde fase (bijv vloeistof)
  • Heterogene katalyse: verschillende fasen (bijv suspensie)

Slide 6 - Tekstslide

Quizje tot slot
Versnelt of vertraagt de reactie?

Slide 7 - Tekstslide

Volgens het botsende-deeltjes model:
I Verloopt een reactie sneller als er meer effectieve botsingen per seconde plaatsvinden.
II Is een botsing tussen deeltjes een effectieve botsing.

Wat is juist?
A
alleen I
B
alleen II
C
I en II
D
geen van beide

Slide 8 - Quizvraag

Welk van de methoden om reactiesnelheid te beïnvloeden kan worden verklaard doordat er meer deeltjes reageren?
A
Verdelingsgraad en katalysator
B
Soort stof, concentratie en temperatuur
C
Alle 5 de methodes kunnen worden verklaard met het botsende deeltjesmodel
D
Verdelingsgraad, concentratie en temperatuur

Slide 9 - Quizvraag

Volgens het botsende-deeltjes model gaan bij het verhogen van de concentratie de deeltjes:
I Vaker botsen
II Harder botsen
Wat is juist?
A
alleen I
B
alleen II
C
I en II
D
geen van beide

Slide 10 - Quizvraag

Poedersuiker ipv een suikerklontje oplossen in water
A
sneller
B
langzamer
C
geen effect
D
geen idee

Slide 11 - Quizvraag

1 mol stof in 3L oplossing ontleden ipv
3 mol stof in 2L oplossing ontleden
A
sneller
B
langzamer
C
geen effect
D
geen idee

Slide 12 - Quizvraag

Aan de slag

Huiswerk: 
 Maak van 9.3 alle opdrachten + de opdrachten uit de practica. 

Slide 13 - Tekstslide