2. Aardbevingen en vulkanen

Aardbevingen en vulkanen
Hoofdstuk 7
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Aardbevingen en vulkanen
Hoofdstuk 7

Slide 1 - Tekstslide

Belangrijk
Op de iPad alleen op LessonUp
Luisteren naar elkaar en docent
Stil tijdens zelfstandig werken

Waarschuwing 1: naam 
Waarschuwing 2: streepje + strafwerk
Waarschuwing 3: Time Out

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
1) Je kan uitleggen hoe aardbevingen en vulkanen ontstaan
2) Je kan de Schaal van Richter gebruiken om aan te geven hoe zwaar een aardbeving is
3) Je kan uitleggen hoe een tsunami ontstaat
4) Je kan de gevolgen van een ramp aangeven

Slide 3 - Tekstslide

Hoe ontstaat een aardbeving?
Als platen convergent of transform bewegen, kunnen zware aardbevingen ontstaan.

Waar de beving ontstaat, is het hypocentrum. Waar hij aan het oppervlak komt, is het epicentrum.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe ontstaat een vulkaan?

Hier verdwijnt een oceanische plaat naar beneden. Deze gaat de hete, vloeibare magma in. Daar smelt 'ie uiteindelijk. Die magma komt dan weer naar boven en naar buiten (dan heet het lava).
Helemaal bovenaan barst het door de aardkorst heen. Er ontstaat een vulkaan.

Slide 5 - Tekstslide

1. Bekijk op het plaatje de ligging van vulkanen bij Japan. Kan je die ligging nu verklaren?

2. Teken zelf na hoe een vulkaan ontstaat. Zet in de tekening de begrippen:
Oceanische plaat - continentale
plaat - magma - aardmantel -
vulkaan
3. Bij welke plaatbeweging krijg je waarschijnlijk de zwaarste aardbeving? Waarom?

Slide 6 - Tekstslide

Om te meten hoe zwaar een aardbeving is, heeft men de Schaal van Richter bedacht. Die geeft aan hoeveel schade een beving kan veroorzaken. Hoe zwaarder de beving, hoe hoger het getal op de Schaal van Richter.

Bij elk nummer dat je omhoog gaat, is de beving tien keer zo sterk als de vorige. Dus een beving van 5 is tien keer sterker dan 4.






Dagelijks komen duizenden aardbevingen met kracht 0-2 voor, ook in Nederland.

Slide 7 - Tekstslide

Op 11 maart 2011 was er in het oosten van Japan een aardbeving van 8.9 op de Schaal van Richter.

Het epicentrum lag 130 kilometer van de kust, dus in de oceaan. Daarom was dit een zeebeving.
Door de schok begon de oceaan ook in beweging te komen. Er ontstond een vloedgolf die op de kust van Japan af ging:
een tsunami.

Slide 8 - Tekstslide

4. Gebruik de tabel over de Schaal van Richter.
Hoe groot was volgens deze getallen de verwoesting in Japan op 11 maart 2011?

5. Bij wat voor plaatbeweging gebeurde deze aardbeving?

Slide 9 - Tekstslide

6. Wat betekent het woord 'tsunami'?

7. Waarom wordt een tsunami pas gevaarlijk bij de kust?

8. Een tsunami ontstaat in een bepaalde volgorde. Lees de gebeurtenissen hiernaast en zet ze in de juiste volgorde.
  1. De beving veroorzaakt een golf met een lengte van 200 km.
2. In ondiep water worden de golven afgeremd waardoor ze in hoogte toenemen.
3. Onderzeese aardbeving.
4. Het water komt met grote kracht op het strand aan.
5. In diep water kunnen de golven snelheden behalen van 800 km/uur.

Slide 10 - Tekstslide

Een tsunami op open zee is nog niet echt gevaarlijk. Pas als de golf aan de kust komt wordt het een probleem.
Het water bij de kust remt af, omdat het ondieper wordt. Daardoor haalt de achterkant van de golf de voorkant in, en ontstaat een
metershoge
vloedgolf.

Slide 11 - Tekstslide

De tsunami in Japan kwam een paar minuten na de beving al aan land, dus veel mensen waren nog niet in veiligheid. Daardoor verdronken veel mensen bij de kust.
De kracht van water kan grote schade aanrichten. Er werden veel gebouwen verwoest.
Door het water ontplofte ook een kerncentrale. De straling die daarbij vrijkwam was ook erg gevaarlijk voor mensen.

Slide 12 - Tekstslide

9. De ramp op 11 maart 2011 kan je eigenlijk niet één ramp noemen. Er gebeurden drie rampen in één. Schrijf ze op, op de volgorde waarin ze gebeurden.

10. Noem drie gevolgen die de tsunami had voor Japan.
11. Kan je het probleem met de kerncentrale een natuurramp noemen? Waarom wel of niet?

12. In welke landen kwam de tsunami van 2011 nog meer aan land? Heeft de golf in die landen dezelfde gevolgen gehad, denk je?

Slide 13 - Tekstslide

13. Ga naar deze website. Je ziet de meest actuele aardbevingen en vulkaanuitbarstingen.
Noem drie plekken waar recent een aardbeving is geweest. Gebruik de kaart en zet bij elke beving wat voor soort plaatbeweging daar is.
14. Zoek ook een recente vulkaanuitbarsting. Bij wat voor breuklijn ligt die?

Slide 14 - Tekstslide

15. Vat deze paragraaf samen. Doe dit op de manier die je zelf het fijnst vindt, bijvoorbeeld:
- Mindmap
- Samenvatting
- Met afbeeldingen
Denk aan:
- De leerdoelen van de paragraaf
- De blauwe begrippen
- De punten die je zelf lastig vindt

Slide 15 - Tekstslide