Nederlands BBL les 79 samenhang signaalwoorden 2025
Nederlands BBL les 9 samenhang en signaalwoorden
Teksten bestaan uit onderdelen die bij elkaar horen, er zit verband in
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1
In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Nederlands BBL les 9 samenhang en signaalwoorden
Teksten bestaan uit onderdelen die bij elkaar horen, er zit verband in
Slide 1 - Tekstslide
Samenhang in een tekst
Een samenhangend verhaal krijg je door:
een logische opbouw: inleiding/ kern/ slot
verband tussen de zinnen in een alinea en tussen alinea's.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
signaalwoorden
Welk verband in de tekst?
Slide 4 - Tekstslide
Lesdoel "samenhang"
Je herkent signaalwoorden en welk verband ze aangeven in de tekst.
Je kunt ook zelf signaalwoorden gebruiken in je tekst.
Slide 5 - Tekstslide
Zinnen en alinea's:
Zinnen in een tekst staan in verband met elkaar. Signaalwoorden geven aan welk verband er tussen woorden, zinnen of alinea's is.
Tekstverbanden zijn bijvoorbeeld:
opsomming
tegenstelling
conclusie
reden
Een tekst die goed is opgebouwd heeft altijd logische verbanden tussen de verschillende zinnen en alinea’s.
Slide 6 - Tekstslide
Filmpje met uitleg
Probeer aantekeningen te maken!
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
01:07
Noteer in enkele woorden wat je net hebt gehoord.
Slide 9 - Open vraag
02:40
maar, toch, echter, desondanks Deze signaalwoorden geven het volgende verband weer:
A
opsomming
B
chronologie = tijdvolgorde
C
tegenstelling
D
toelichting
Slide 10 - Quizvraag
03:42
Welke signaalwoorden horen er bij een oorzakelijk verband
A
want, omdat
B
daardoor, doordat
C
om te, daarmee
D
kortom, met andere woorden
Slide 11 - Quizvraag
Opsomming: achter elkaar opnoemen
allereerst, vervolgens, daarna, ten eerste/tweede/derde.
Allereerst hebben jullie vandaag Nederlands les, vervolgens hebben jullie loopbaanbegeleiding en tenslotte hebben jullie praktijkles zorg.
Na schooltijd ga ik eerst boodschappen doen, daarna mijn tas thuis afzetten en dan naar mijn werk
Slide 12 - Tekstslide
Tegenstelling
maar, echter, hoewel, toch
Ik houd wel van winterweer maar ik zit toch liever bij de kachel.
Dit in tegenstelling tot Noah die het heerlijk vindt om in de kou te zijn
Slide 13 - Tekstslide
Welke signaalwoorden?
1. Pieter moest gaan lopen, omdat hij een lekke band kreeg.
2. Elsa had zich verslapen, maar was nog net op tijd voor haar examen.
Slide 14 - Tekstslide
Opsomming
Tegenstelling
Toelichting/voorbeeld
Doel-middel
Oorzaak-gevolg
Ten eerste, vervolgens, en, ook
Maar, echter, toch
Bijvoorbeeld, zoals
Daarvoor, zodat, om....te
Doordat, waardoor
Slide 15 - Tekstslide
in Samengevat:
Blz. 17 en 18 gaan over tekstverbanden en signaalwoorden. Lees die bladzijden voor volgende week.
Slide 16 - Tekstslide
Ik ben vandaag iets later thuis, WANT ik ga eerst nog even boodschappen doen.
A
Samenvatting
B
oorzaak
C
Doel-middel
D
Reden/argument
Slide 17 - Quizvraag
Ik voer dit onderzoek uit ZODAT ik kan bewijzen dat dit plan moet worden uitgevoerd.
A
Tegenstelling
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Doel-middel
Slide 18 - Quizvraag
VANWEGE het lawinegevaar konden we niet gaan skiën.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Toelichting
D
Samenvatting
Slide 19 - Quizvraag
Sleep de signaalwoorden naar het bijpassende verband in de tekst.
opsomming
voorbeeld
tegenstelling
conclusie
onder andere
bovendien
kortom
daarom
zo
dus
toch
ten eerste
echter
Slide 20 - Sleepvraag
Hij ging op tijd van huis vanmorgen. TOCH miste hij de trein.
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel
C
Tegenstelling
D
Conclusie
Slide 21 - Quizvraag
AL MET AL zie ik maar één mogelijkheid: stoppen met roken!
A
Conclusie
B
Toelichting
C
Samenvatting
D
Opsomming
Slide 22 - Quizvraag
Nu signaalwoorden kiezen/schrijven.
Slide 23 - Tekstslide
Op vakantie lopen mensen vaak ziektes op ..…… malaria en het zika-virus.
A
zoals
B
zodat
C
als gevolg van
D
echter
Slide 24 - Quizvraag
Ik wil graag een nieuwe fiets kopen, ..... dit kan helaas nog niet want ik heb geen geld.
A
daardoor
B
dus
C
maar
D
want
Slide 25 - Quizvraag
.....Marit niet had geleerd voor het examen, haalde ze toch een voldoende.
A
Tenzij
B
Hoewel
C
Omdat
D
Zodat
Slide 26 - Quizvraag
Welke signaalwoord hoort in welke zin?
Sleep de signaalwoorden naar de goede plaats.
________ zij op tijd vertrokken, kwamen zij toch te laat.
________ hun oom lukte het niet om op tijd te komen.
________ zij eerder waren geweest, was er nog taart.
Hoewel
Ook
Doordat
Bovendien
Indien
Slide 27 - Sleepvraag
Maak van de twee zinnen een lange zin, met gebruik van het signaalwoord DOORDAT. Let op de betekenis en de woordvolgorde in de zin. Ik ben te laat thuis. Ik heb de trein gemist.
Slide 28 - Open vraag
Maak één zin of meer zinnen waarin een tegenstelling zit. Je mag zelf weten welk signaalwoord je daarvoor gebruikt.