Ontdek de betekenis van onbekende woorden!

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontdek de betekenis van onbekende woorden!

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
Aan het einde van deze les 


... weet je hoe je achter de betekenis van woorden kunt komen
... en heb je daarmee geoefend

Slide 4 - Tekstslide

Vertel de leerlingen wat ze aan het eind van de les zullen hebben geleerd.
Programma
5 minuten starten
10 minuten voorlezen
5 minuten onbekende woorden leren
15 minuten weektaak
5 minuten afsluiten

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Laatste boek van het jaar
timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Wat weet jij al over het ontdekken van de betekenis van onbekende woorden?

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Woordraadstrategieën 
hoofdstuk 32 blz. 130
Woordraadstrategieën zijn manieren om de betekenis van onbekende woorden te achterhalen. 
De vijf strategieën zijn: uitleg, synoniem, tegenstelling, samenstelling en zoeken naar een woord uit een andere taal.

Slide 8 - Tekstslide

Leg de vijf woordraadstrategieën uit en zorg dat de leerlingen deze begrijpen.
1. Uitleg
Bij de strategie 'uitleg' kijk je naar de rest van de zin om te begrijpen wat het woord betekent.
 
Bijvoorbeeld: 'Ik heb een allergie voor pollen, door het stuifmeel kan ik niet buiten spelen'. 

Het woord 'pollen' betekent dan waarschijnlijk stuifmeel.

Slide 9 - Tekstslide

Geef de leerlingen een aantal voorbeelden van zinnen waarin ze de uitleg-strategie kunnen gebruiken. Laat ze zelf bedenken wat het onbekende woord betekent.
2. Synoniem
Bij de strategie 'synoniem' zoek je naar een ander woord met dezelfde betekenis. 

Bijvoorbeeld: 'Mijn zus is gek op honden. Zelf heb ik niet zoveel op met die keffertjes.  Het woord 'honden' betekent dan hetzelfde als 'keffertjes'.

Slide 10 - Tekstslide

Laat de leerlingen zelf synoniemen bedenken voor een aantal woorden. Geef daarbij ook een aantal moeilijkere woorden.
3. Tegenstelling
Bij de strategie 'tegenstelling' zoek je naar een woord met de tegenovergestelde betekenis. Bijvoorbeeld: 'Het is mijn kamer snel bedompt.  Als ik een raam openzet, is er snel weer frisse lucht mijn kamer'. 

Het woord 'bedompt' betekent dan 'zonder frisse lucht', het tegenovergestelde van 'frisse lucht'.

Slide 11 - Tekstslide

Geef de leerlingen een aantal zinnen waarin ze de tegenstelling-strategie kunnen gebruiken. Laat ze zelf bedenken wat het onbekende woord betekent.
4. Samenstelling
Bij de strategie 'samenstelling' kijk je naar de verschillende delen van een woord om de betekenis te achterhalen. Bijvoorbeeld: 'Een woordenboek is een boek vol woorden'. Het woord 'woordenboek' bestaat dus uit 'woorden' en 'boek'.

Slide 12 - Tekstslide

Laat de leerlingen een aantal samenstellingen bedenken en vraag wat de betekenis van het woord is.
5. Lijkt op een  ander woord
Bij de strategie 'lijkt op een ander woord' zoek je naar woorden die erop lijken in bijvoorbeeld een andere taal. 

Bijvoorbeeld: 'De ignorantie van de minister leidde tot onjuiste beslissingen.' 

Slide 13 - Tekstslide

Geef de leerlingen een aantal voorbeelden van zinnen waarin ze de gelijkenis-strategie kunnen gebruiken. Laat ze zelf bedenken wat het onbekende woord betekent.
Oefenen
Nu gaan we oefenen met het gebruik van woordraadstrategieën. Deze oefeningen horen bij je weekopdracht die aan het einde van de dag in je Magister staat.

Slide 14 - Tekstslide

Geef de leerlingen een oefening waarbij ze de woordraadstrategieën moeten gebruiken. Bijvoorbeeld: 'Ik heb een ____ voor appels, ik eet ze bijna elke dag.' Het ontbrekende woord is 'voorliefde'.
Voorbeeld woordstrategieën gebruiken
Wat: afkijken hoe je een woordstrategie gebruikt, 
zinnen uit oefening 1 blz. 130
Hoe: docent doet voor, dan iemand uit de klas
Hulp: theorie blz. 130 
Tijd: 5 minuten
Resultaat: nu weet je hoe je de rest van het hoofdstuk maakt

timer
5:00

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordstrategieën gebruiken
Wat: maak oefening 1, 3 en 5 vanaf blz. 130
Hoe: zelfstanding in je schrift
Hulp: theorie blz. 130 
Tijd: 10 minuten
Resultaat: dit is onderdeel van je weektaak
Klaar: maak de andere oefeningen in het hoofdstuk
timer
10:00

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 17 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 18 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 19 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.
Straks spelling - hoofdstuk 27 
Persoonsvorm tegenwoordige en verleden tijd

Je leert de persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd correct spellen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies