2BKGT: Vorstellen

Deutsch
Vorstellen, familie en persoonlijke voornaamwoorden
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Deutsch
Vorstellen, familie en persoonlijke voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Doel:


Ik kan mezelf in het Duits voorstellen

Ik kan verschillende Duitse woorden voor familieleden herkennen

Ik kan mijn familie voorstellen

Ik kan zeggen op welke school ik zit.


Slide 2 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
Hoe kun je jezelf voorstellen in het Duits?

Slide 3 - Tekstslide

Hoe stel je jezelf voor in het Duits?

Slide 4 - Open vraag

Vorstellen
Wie heißt du?
Ich heiße .....
Wie alt bist du?
Ich bin ...... Jahre alt.
Wo wohnst du?
Ich wohne in .....
12: zwölf
13: dreizehn
14: vierzehn

Slide 5 - Tekstslide

Vorstellen
Wie heißt du?
Ich heiße .....
Wie alt bist du?
Ich bin ...... Jahre alt.
Wo wohnst du?
Ich wohne in .....
Stell dich vor an deinem Nachbarn.

Slide 6 - Tekstslide

Vorstellen
Wie heißt du?
Ich heiße .....
Wie alt bist du?
Ich bin ...... Jahre alt.
Wo wohnst du?
Ich wohne in .....
Wer traut sich vor der Klasse?

Slide 7 - Tekstslide

Meine Familie
Ich stelle euch meine Familie vor:
- Meine Eltern sind verheiratet / geschieden.
- Meine Familie ist gross: meine Mutter, mein Vater, mein Bruder, meine Schwester und ich.

Slide 8 - Tekstslide

Meine Familie
- Wir wohnen in Nimwegen.
-  Ich habe zwei Cousinen
- Meine Grossmutter wohnt in Groesbeek
- Meine Grosseltern wohnen in Beuningen

Slide 9 - Tekstslide

Jetzt bist du dran! Lies den Text vor
Guten Tag, mein Name ist ...... Ich bin ...... Jahre alt. Ich bin ein ...... Ich gehe auf die......... . Ich wohne..... . Die Stadt hat ........ Einwohner. Meine Eltern sind...... . Ich lebe zusammen mit meiner....... . Mein........wohnt..... . Er wohnt zusammen mit meiner ....... Meine ....... wohnen in Freital. Meine Großmutter ist ..... und mein.......  ist  .......Jahre alt. Sie haben drei ...... und eine ....... Ich habe drei .......Jetzt kennt  ihr meine Familie.

Slide 10 - Tekstslide

Oefen je presentatie
Begin met een groet. Vertel daarna:•  hoe je heet, hoe oud je bent en in welke plaats je woont•  hoeveel inwoners je woonplaats heeft•  naar welke school je gaat (vmbo)•  of je broers en/of zussen hebt•  of je ouders samen zijn of gescheiden•  (indien van toepassing:) wie er bij wie woont•  hoeveel neven en nichten je hebt•  hoe oud je opa en oma zijn en waar zij wonen* Sluit je presentatie passend af

Slide 11 - Tekstslide

Ik zit op het VMBO is?
A
Ich gehe auf die Realschule
B
Ich gehe auf die Gesamtschule
C
Ich gehe auf die Hauptschule
D
Ich gehe auf das Gymnasium

Slide 12 - Quizvraag

de kleinzoon

Slide 13 - Open vraag

Mijn opa heeft een kleindochter

Slide 14 - Open vraag

de halfzus
A
die Stiefschwester
B
die Halbschwester
C
die Stiebschwester
D
die Halfschwester

Slide 15 - Quizvraag

jij woont
A
du wohnt
B
du whont
C
du wohnst
D
du whonst

Slide 16 - Quizvraag

Der Opa
A
de oma
B
de opa

Slide 17 - Quizvraag

die Großeltern
A
de ouders
B
de grootouders
C
de opa en de oma
D
de familieleden

Slide 18 - Quizvraag

die Mutter

Slide 19 - Open vraag

der Onkel

Slide 20 - Open vraag

die Schwester

Slide 21 - Open vraag

die Geschwister
A
de broers
B
de zussen
C
de broers en zussen
D
de broer en zus

Slide 22 - Quizvraag

der Neffe

Slide 23 - Open vraag

der Vater

Slide 24 - Open vraag

Persoonlijke voornaamwoorden
Wat betekenen de volgende woorden?

Slide 25 - Tekstslide

jullie
A
er
B
es
C
ihr
D
wir

Slide 26 - Quizvraag

jij
A
ich
B
du
C
er
D
sie

Slide 27 - Quizvraag

u
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 28 - Quizvraag

het
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 29 - Quizvraag

zij
A
wir
B
Sie
C
sie
D
du

Slide 30 - Quizvraag

wij
A
ihr
B
wir
C
sie
D
du

Slide 31 - Quizvraag

Theorie
De persoonlijke voornaamwoorden

Slide 32 - Tekstslide

persoonlijke voornaamwoorden

ik = ich                                 wij = wir

jij = du                                  jullie = ihr

hij = er                                  zij = sie

zij = sie                                 u = Sie

het = es


                                                      Wat valt je op?

Slide 33 - Tekstslide

Wat vind je nog lastig?
A
jezelf voorstellen
B
familieleden
C
persoonlijk voornaamwoord

Slide 34 - Quizvraag