grammatica hf 1.7 th2 = les 2

Goedemorgen!

WELKOM!
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Goedemorgen!

WELKOM!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Iedereen aanwezig?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

GRAMMATICA

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
* uitleg
* opdrachten maken Talent

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica hf 1.7
HERHALING:

- zinsdelen
- persoonsvorm
- werkwoordelijk gezegde
- lijdend voorwerp
(- wg met wederkerend werkwoord)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoele1.7 grammatica 


Je kunt een zin in zinsdelen verdelen. 
Je kunt in een zin de volgende zinsdelen benoemen: 

- persoonsvorm  
- werkwoordelijk gezegde 
- onderwerp 
- lijdend voorwerp 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leertekst: zin en zinsdelen 
Zinnen kun je verdelen in zinsdelen. Een zinsdeel bestaat uit één woord, of een paar woorden die bij elkaar horen. Een voorbeeld van een zinsdeel is de persoonsvorm of het onderwerp. 
Elk zinsdeel zet je tussen zinsdeelstrepen. 

Ik lees dit boek. -- >     | Ik | lees |dit boek .|
Deze zin bestaat uit drie zinsdelen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leertekst: persoonsvorm 
  • Elke zin heeft een persoonsvorm. 
  • De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord. 
  • De pv geeft belangrijke informatie over wat er in een zin gebeurt.
  • Je kunt aan de persoonsvorm zien of de zin over vroeger of nu gaat. 

Je herkent de persoonsvorm zo: 
  • Het is bijna altijd één woord
  • Het is een vorm van een werkwoord 
  • Hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans-dansen) 
  • hij staat in de tegenwoordig tijd of in de verleden tijd (dans- danste) 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Maak met de volgende woorden een goede zin:

goede hebben de park in gelopen vrienden een het rondje

Slide 10 - Open vraag

Bespreek de verschillende zinnen die op het bord verschijnen. Laat zien dat sommige woorden steeds bij elkaar blijven.

Slide 11 - Video

Deze slide heeft geen instructies


Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:

De stoel van opa staat bij het open raam.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:


In die mooie stoel zit opa Jan altijd.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:


Slaapt die lieve opa Jan?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Draai de spinner en maak een zin met het zinsdeel dat wordt getoond.
 Maak een zin met de zinsdelen die in beeld komen.

Schrijf de zin in het chat-venster.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm
* Een zin heeft altijd een persoonsvorm

* De persoonsvorm is altijd een werkwoord!

- staat in het enkelvoud of meervoud
- staat in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm vinden
2 manieren:

  • de tijdproef
  • de vraagproef

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De tijdproef
Ze de zin in een andere tijd:

Hij wordt met de auto naar huis gebracht.
Hij werd met de auto naar huis gebracht.

Het woord dat verandert, is de persoonsvorm.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kinderen waarschuwden hun ouders.
_______________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
__________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De leerling zoekt vandaag de zinsdelen
1. Zoek de persoonsvorm en zet het woord tussen 
   - De leerling / zoekt / vandaag naar haar werkboek.

2. Alles wat voor de persoonsvorm staat is al een zinsdeel
   - De leerling / zoekt / vandaag naar haar werkboek. 

3. Probeer de zin te veranderen door steeds woorden voor de persoonsvorm te plaatsen:
      - Naar haar werkboek  / zoekt / de leerling / vandaag
- Vandaag / zoekt /  de leerling /  naar haar werkboek. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp (o)
* Kan uit één of meer woorden bestaan, bijvoorbeeld:
Ik  - het meisje  - de aardige leerling uit klas 1B
 
* Hoort bij de persoonsvorm

* Vind je door de vraag te stellen   wie/wat + pv
(of wie/wat + WG)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp
Voorbeeld:
Lieke belt in de pauze met haar moeder 

PV = belt
Vraag: Wie belt?
Antwoord: ....

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?

Mevrouw Janssen geeft deze les
A
Mevrouw Janssen
B
les
C
geeft
D
deze

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Hulleman werkt elke dag op het LeerWerkPlein.
A
Mevrouw Hulleman
B
werkt
C
op het LeerWerkPlein
D
elke dag

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden?

In de kantine staan tosti ijzers
A
Wat staan?
B
Wie staan?

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden?

Morgen moet ik vroeg opstaan.
A
Wie moet?
B
Wat moet?

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

De leerlingen doen mee aan een quiz
A
een quiz
B
doen
C
De leerlingen
D
mee

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?

Mevrouw Hulleman werkt elke dag op het LeerWerkPlein.
A
Mevrouw Hulleman
B
werkt
C
op het LeerWerkPlein
D
elke dag

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordelijk gezegde
blz. 52 werkboek

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waaruit bestaat
het werkwoordelijk gezegde?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een splitsbaar werkwoord?

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ronald eet zijn brood je op.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Isa zit in haar stoel te slapen.

Martin is aan het gamen.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend Voorwerp

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp
Mag ik jouw rekenmachine lenen ?
A
Mag lenen
B
ik
C
jouw rekenmachine
D
geen lijdend voorwerp

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maken
opdracht      1,       5 t/m 9,       11

Opdrachten resetten?



Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maken
opdracht      1,       5 t/m 9,       11

Opdrachten resetten?



Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hf 1.7 sluiten we af met een toets in Learnbeat.
Volgende week.

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies