4 leestekens hoofdletters

Taalverzorging
Toets - spelling en formuleren hoofdstuk 1 t/m 4
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taalverzorging
Toets - spelling en formuleren hoofdstuk 1 t/m 4

Slide 1 - Tekstslide

Toetsonderdelen
  • hoofdletters en leestekens

  • woorden aan elkaar schrijven / tussenletter gebruiken

  • meervouden en verkleinwoorden

  • werkwoordspelling

Slide 2 - Tekstslide

Regel 1: begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 3 - Tekstslide

Regel 1: begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.
  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 5 - Quizvraag

Regel 2: namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink

Slide 6 - Tekstslide

Regel 2: namen van personen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
meneer J. van Dijk
B
meneer J. Van Dijk
C

Slide 8 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries
B
Lisa De Vries
C

Slide 9 - Quizvraag

Regel 3: organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone

Slide 10 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
Coca Cola
B
Coca cola
C
coca cola

Slide 11 - Quizvraag

Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 12 - Tekstslide

Let op:
Bij een windstreek gebruik je geen hoofdletter.
  • Er komt vandaag een noordelijke wind.
Als de windstreek onderdeel is van een naam, gebruik je wel een hoofdletter.
  • Noordelijke IJszee

Slide 13 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
Noord-Brabant
B
noord-brabant
C
Noord-brabant
D
noord-Brabant

Slide 14 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Italiaanse pizza
B
italiaanse pizza

Slide 15 - Quizvraag

Regel 5: historische gebeurtenissen en kalendergebruiken
Historische gebeurtenissen en feestdagen schrijf je met een hoofdletter.
  • Koude Oorlog
  • Vaderdag
Maar bij samenstellingen met feestdagen schrijf je geen hoofdletter:
  • dus Kerstmis - tweede kerstdag / Pasen - paasontbijt

Slide 16 - Tekstslide

Let op!
Seizoenen, maanden en gewone dagen krijgen geen hoofdletter.
  • zaterdag
  • januari
Ook een historische periode krijgt geen hoofdletter.
  • renaissance
  • prehistorie

Slide 17 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
tweede wereldoorlog
B
Tweede Wereldoorlog

Slide 18 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Middeleeuwen
B
middeleeuwen

Slide 19 - Quizvraag

Oefenen
Boek blz. 30 opdracht 1
Groene kaart = hoofdletter
Rode kaart = geen hoofdletter

Slide 20 - Tekstslide

Waarom zijn leestekens belangrijk?

- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen


- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Interpunctie - komma

Slide 23 - Tekstslide

Waar zet je de komma? Noteer alleen het woord voor de komma met de komma erachter.

Nu ik er langer over nadenk vind ik het geen gek idee.

Slide 24 - Open vraag

Waar zet je de komma?

Ik heb de azijn weggelaten omdat ik de dressing zo al zuur genoeg vond.

Slide 25 - Open vraag

Waar zet je de komma?

Oma had een mooie oude donkere linnenkast.

Slide 26 - Open vraag

Waar zet je de komma?

In de kiosk zijn de Volkskrant het NRC en Trouw te koop.

Slide 27 - Open vraag

Waar zet je de komma?

Wat zij bereikt heeft is vooral te danken aan haar doorzettingsvermogen.

Slide 28 - Open vraag

Waar zet je de komma?

Jeroen is er nog nieuws te melden over de brand in de fabriek?

Slide 29 - Open vraag

Interpunctie: dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 30 - Tekstslide

citaat - voorbeelden
– Marthe zei: ‘ Ik haal wel even croissantjes bij de bakker.

– Na de repetitie vroeg de dirigent: ‘ Kunnen jullie morgenavond allemaal om zeven uur aanwezig zijn?

Slide 31 - Tekstslide

citaat 
Als het citaat vooraan staat, gebruik je geen dubbele punt. Je zet achter het citaat een komma, vraagteken of uitroepteken:

De roosterwijzigingen staan op de website’, zei meneer Van Dam.
We zijn kampioen!’ joelde Ferry, toen de stand 6-2 was.

Slide 32 - Tekstslide

Maken
opdracht 3 blz. 31

Slide 33 - Tekstslide