Lezen - Schrijven (interpunctie)

Lezen - Schrijven
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Lezen - Schrijven

Slide 1 - Tekstslide

Lezen 
timer
25:00

Slide 2 - Tekstslide

Creatief schrijven
Doel: Je schrijft een verhaal. Je past spelling, interpunctie/grammatica en samenhang goed toe.

 Het verhaal wordt hier ook op beoordeeld. 

Slide 3 - Tekstslide

Creatief schrijven
Spelling: werkwoord spelling/spelling

Interpunctie: hoofdletters/leestekens

Grammatica: zinsbouw

Samenhang: volgorde? vloeiende overgangen? alinea's? inleiding/kern/slot? Signaalwoorden!

Minimaal aantal woorden: 200
Titel, naam, klas

Slide 4 - Tekstslide

Interpunctie
Interpunctie is een ander woord voor leestekens. 

Slide 5 - Tekstslide

Interpunctie (= leestekens)
. ? ! , : ; "

We gebruiken interpunctie om een tekst leesbaar te maken. 

Slide 6 - Tekstslide

Interpunctie

Slide 7 - Tekstslide

komma
 De betekenis kan veranderen door het gebruik van de komma.

Zie volgende dia...



Slide 8 - Tekstslide

9: Interpunctie

Slide 9 - Tekstslide

Interpunctie - komma

Slide 10 - Tekstslide

komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 11 - Tekstslide

komma
A
Janneke, het leukste meisje uit 4h5, heeft nu ook de griep.
B
Janneke het leukste meisje uit 4h5, heeft nu ook de griep.
C
Janneke, het leukste meisje uit 4h5 heeft nu ook de griep.

Slide 12 - Quizvraag

komma
A
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de lamp al brandde.
B
Toen ze thuis kwam zag ze dat de lamp al brandde.

Slide 13 - Quizvraag

komma
A
Ik hou van chocolade, dropjes, spekjes en koekjes.
B
Ik hou van chocolade dropjes spekjes en koekjes.
C
Ik hou van chocolade , dropjes, spekjes, en koekjes.
D
Ik hou van chocolade , dropjes spekjes en koekjes.

Slide 14 - Quizvraag

Je gebruikt een komma
A
als dat er goed uitziet.
B
je geen zin hebt om een punt te zetten.
C
bij een opsomming.
D
zo min mogelijk.

Slide 15 - Quizvraag

Geschreven verhaal
Controleer met een pen op:
 hoofdletters
punten/uitroeptekens/vraagtekens
komma's

Slide 16 - Tekstslide