Wiederholung K. 1: Grammatik: haben/sein/werden + Präposistionen 3/4 Fallll

Afspraken
1. Setzt euch.
2. Hört gut zu und fragt danach was nicht deutlich war.
3. geht gleich an die Arbeit.

timer
5:00
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Afspraken
1. Setzt euch.
2. Hört gut zu und fragt danach was nicht deutlich war.
3. geht gleich an die Arbeit.

timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 
Ik kan de werkwoorden 'haben' en 'sein' vervoegen
Ik ken de voorzetsels met de derde naamval.
Ik ken de voorzetsels met de vierde naamval

Slide 2 - Tekstslide

voorzetsels 3e en 4e naamval
1. neem het schema voor je: havo: 388/389
vwo: stencil
2. zoek de derde naamval op: welke voorzetsels staan daarbij?
3. Kijk naar de vierde naamval: welke voorzetsels staan daarbij?

Slide 3 - Tekstslide

Vul de goede uitgang in:

Ich gehe mit mein...... Mutter in die Stadt
timer
0:30
A
meiner
B
meinem
C
mein
D
meine

Slide 4 - Quizvraag

Ohne ...... geht es ja nicht.
timer
0:30
A
ihn
B
ihm
C
er
D
du

Slide 5 - Quizvraag

Möchtest du morgen bei ..... essen?
timer
0:30
A
ich
B
mir
C
mich
D
es

Slide 6 - Quizvraag

Hoe vertaal ik naar in de zin:
Ik ga naar Peter
timer
0:10
A
nach
B
in
C
zu
D
seit

Slide 7 - Quizvraag

Hoe vertaal ik naar in de zin: Ik ga naar rechts.
timer
0:10
A
zu
B
bei
C
na
D
nach

Slide 8 - Quizvraag

Hoe vertaal ik naar in de zin:
Ik ga naar huis?
timer
0:10
A
nach
B
bei
C
zu
D
na

Slide 9 - Quizvraag

Haben, sein & werden
Grammatik

Slide 10 - Tekstslide

haben, sein und werden

Slide 11 - Tekstslide

Haben und Sein vt
ich war
du warst
er/sie/es war

wir waren
ihr wart
Sie/sie waren
ich hatte
du hattest
er/sie/es hatte

wir hatten
ihr hattet
Sie/sie hatten

Slide 12 - Tekstslide

werden Präsens (tegenwoordige tijd)

ich werde
du wirst
er/sie/es wird
wir werden
ihr werdet
sie werden
Sie werden
Präteritum (verleden tijd)
wurden

ich wurde
du wurdest
er/sie/es wurde
wir wurden
ihr wurdet
sie wurden
Sie wurden

Slide 13 - Tekstslide

Perfekt (voltooid deelwoord: haben, sein, werden)


haben: gehabt
sein: gewesen
werden: geworden

Slide 14 - Tekstslide

vertaal: ik heb plezier.
A
Ich hatte Spaß.
B
Ich war Spaß.
C
Ich habe Spaß.
D
Ich wurde Spaß.

Slide 15 - Quizvraag

Jullie zijn aardig.
A
Ihr wart nett.
B
Du bist nett.
C
Ihr habt nett.
D
Ihr seid nett.

Slide 16 - Quizvraag

vertaal: Hij heeft geluk gehad.
A
Er habe Glück gehabt.
B
Ihr habt Glück gehabt.
C
Er hat Glück gehat.
D
Er hat Glück gehabt.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van:
Wij zijn geweest?
A
Wir sind geseind.
B
Wir sind gewest.
C
Wir sind gewesen.
D
Wir sind geseinen.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van: Hij is geworden.
A
Er ist gewurden.
B
Er ist geworden.
C
Er ist gewerdet.
D
Er ist gewerden.

Slide 19 - Quizvraag

Vul het juiste woord in:

Ihr .......................... morgen Geburtstag.
A
hat
B
werdet
C
sind
D
habt

Slide 20 - Quizvraag

Evaluierung
1. Ihr kennt die Präsensformen von haben, sein, werden.
2. Ihr kennt die Präteritumformen von haben, sein, werden.
3. Ihr kennt die Perfektformen von haben, sein, werden. 

Slide 21 - Tekstslide