Kapitel 9 Einkaufen

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Kapitel 9 - Einkaufen

Ziel: Am Ende der Stunde könnt ihr ein Gespräch führen auf Deutsch über Einkaufen

* Personal Pronomen

* Präpositionen

John .... in einem Geschäft in München.

1. arbeidt
2. arbeit
3. arbeitet
4. arbeidt

die Konditorei

Metzger/Fleischerei

das Kaufhaus

die Drogerie

die Bäckerei

das Gemüse geschäft

der Supermarkt

das Kleidungs geschäft

die Eisdiele

de drogist

de supermarkt

de banketbakker

de ijssalon

de kledingwinkel

de slager

het warenhuis

de bakkerij

de groentewinkel

das Geschäft

1. de brievenbus
2. de winkel
3. de wikkel
4. de chocolade

einkaufen

kaufen

kosten

zahlen, bezahlen

helfen

brauchen

mit Karte zahlen

suchen

sonst

bar

teuer

pinnen

betalen

boodschappen doen

anders, verder

kopen

contant

nodig hebben

duur

kosten

helpen

zoeken

fertig sein

kochen

einkaufen

schmecken

boodschappen doen

smaken

koken

klaar zijn

Voorzetsels 4e naamval (TL)

durch

für

ohne

um

bis

gegen

Voorzetsels 4e naamval

door

voor

tegen

om

zonder

ohne

gegen

durch

um

für

mich

mir

ich

3e naamval

4e naamval

1e naamval

Voorzetsels 3e naamval

aus	uit	Aus ihm wird sicher ein guter Bäcker.
bei	bij	Willst du bei mir essen?
mit	met	Gehst du mit ihm in die Eisdiele?>
nach	na	Wir treffen uns nach der Pause.
von	van door	Das Geschenk habe ich von ihr bekommen. Das Buch wurde von ihm geschrieben.
zu	naar (personen)	Wir kommen gerne zu euch (jullie = pers) (met pers. vnw = altijd personen)

Welke persoonlijke voornaamwoorden horen bij de 3e naamval?

1. ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie
2. mir, dir, ihm, ihr, ihm, uns, euch, ihnen, Ihnen
3. mich, dich, ihn, sie, es, uns, euch, sie, Sie

mich, dich, ihn/sie/es, uns, euch, Sie/sie

1. 1e naamval
2. 4e naamval

Welke voorzetsels horen bij de 3e en 4e naamval?

3e naamval

4e naamval

aus

bei

mit

nach

seit

von

zu

durch

für

um

gegen

ohne

Hoe vertaal je ........ tegen mij?

Na welke vijf voorzetsels krijg je de 4e naamval?

Noem uit de Lernliste een Duits product met het goede lidwoord erbij.

Vertaal: Die Tasche ist sehr teuer.

Vertaal: Kann ich Ihnen helfen?

Vertaal: Wir kaufen heute ein.

Meine Schuhe sind ......... (duitse kleur intypen)

Die Butter =

1. de butler
2. de bom
3. de boter
4. de bomen

Noem vier Duitse merken of bedrijven

Kann ich mit Karte zahlen?

Vertaal: einkaufen

übersetze:
pinnen

Gebruik je Duitsboek, S. 134/135

Der Supermarkt

einkaufen

bezahlen

teuer

bar

wie viel

de supermarkt

boodschappen doen

betalen

hoeveel

contant

duur

ohne

einkaufen

kaufen

kosten

zahlen, bezahlen

helfen

brauchen

mit Karte zahlen

suchen

sonst

billig

teuer

pinnen

betalen

boodschappen doen

anders, verder

kopen

goedkoop

nodig hebben

duur

kosten

helpen

zoeken

Welk gevoel heb je erbij dat je morgen weer de klas ziet?

Je gaat nog een keer het filmpje bekijken. 

Schrijf 5 dingen op die je meneer besteld.