H 15 paragraaf 2 2022

Herhaling
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa

Slide 2 - Sleepvraag

De post debiteuren op een balans is:
A
Een schuld en behoort tot het lang vreemd vermogen
B
Een schuld en behoort tot het kort vreemd vermogen
C
Een bezitting en behoort tot de vaste activa
D
Een bezitting en behoort tot de vlottende activa

Slide 3 - Quizvraag

De auto's van het loodgietersbedrijf vormen
A
Een schuld en behoren tot het lang vreemd vermogen
B
Een schuld en behoren tot het kort vreemd vermogen
C
Een bezitting en behoren tot de vaste activa
D
Een bezitting en behoren tot de vlottende activa

Slide 4 - Quizvraag

Crediteuren behoren tot het
A
Verstrek leverancierskrediet
B
verstrekt afnemerskrediet
C
ontvangen leverancierskrediet
D
ontvangen afnemerskrediet

Slide 5 - Quizvraag


Verkocht op rekening: goederen voor € 1.900,-. Dit inkoopwaarde was € 1.500,-

Slide 6 - Open vraag

Een individuele arbeidsovereenkomst wordt afgesloten tussen
A
vakbond en werkgever
B
vakbond en de regering
C
vakbond en de werknemer
D
werkgever en werknemer

Slide 7 - Quizvraag

Wat staat er NIET in de individuele arbeidsovereenkomst?
A
Salaris
B
Minimumloon
C
Werktijden
D
Wat voor werk je doet

Slide 8 - Quizvraag

Een collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten tussen
A
vakbond en werkgevers
B
vakbond en de regering
C
vakbond en de werknemer
D
werkgever en werknemer

Slide 9 - Quizvraag

Yasmine heeft een arbeidsovereenkomst getekend bij BV Sneek voor 9 maanden
Dit is een voorbeeld van arbeidsovereenkomst :
A
onbepaalde tijd
B
bepaalde tijd
C
projecttijd
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 10 - Quizvraag

Hoofdstuk 15 paragraaf 2-5

Slide 11 - Tekstslide

15.2 Wegving ontslag en Arbo
Je kunt:
  • De opzegverboden van een arbeidsovereenkomst benoemen
  • De manieren herkennen waarop een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde en bepaalde tijd kan eindigen
  • Uitleggen hoe de overheid met wet- en regelgeving zorgt voor goede arbeidsomstandigheden

Slide 12 - Tekstslide

Welke reden voor ontslag is niet terecht? Je wordt ontslagen:
A
omdat je bij een ander bedrijf solliciteert.
B
omdat je werk door een robot wordt overgenomen.
C
terwijl je nog in je proeftijd zit.
D
vanwege tegenvallende resultaten van het bedrijf.

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Als je onterecht ontslagen wordt kun je:
A
Naar de rechter gaan
B
Naar de vakbond gaan
C
Je kan niks doen
D
geen idee

Slide 15 - Quizvraag

Ontslag op staande voet. Welke zin is juist?

1. Als je zelf ontslag neemt, is dat ontslag op staande voet.
2. Bij ontslag op staande voet heb je recht op een uitkering.
3. Roberto zegt tegen zijn baas dat hij meer wil verdienen. Zijn baas mag hem dan op staande voet ontslaan.
4. Bij ontslag op staande voet moet een baas zich houden aan de opzegtermijn.
A
1 is juist.
B
2 is juist.
C
3 is juist.
D
Geen enkele zin is juist.

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Wat houdt de transitievergoeding in?
A
Alle werknemers hebben na een arbeidsovereenkomst van ten minste twee jaar, waarnaar ontslag volgt, recht op transitievergoeding.
B
Transitievergoeding geldt alleen voor medewerkers met contracten voor onbepaalde tijd.
C
De transitievergoeding is een vergoeding na ontslag die zowel voor werknemers als zelfstandig ondernemers geldt.
D
Alle medewerkers die een tijdelijk contract hebben dat niet verlengd wordt, hebben recht op een transitievergoeding.

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer mag je een werknemer niet ontslaan?

Slide 19 - Tekstslide

Wanneer mag je een werknemer wel ontslaan?

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opgave 15.6 en 15.9
Zelf lezen blz. 238 
maken opgave 15.10 

Slide 25 - Tekstslide

Herhaling

Slide 26 - Tekstslide

Wat is een arbeidsovereenkomst?
A
Een afspraak tussen werkgever en werkgever
B
Opzegtermijn
C
Proeftijd
D
Een afspraak tussen werknemer en werkgever

Slide 27 - Quizvraag

CAO is een arbeidsovereenkomst voor een:
A
hele groep werknemers in een bepaalde bedrijfstak
B
één werknemer
C
één werkgever
D
hele groep werkgevers in een bepaalde bedrijfstak

Slide 28 - Quizvraag

15.4 Ondernemingsraad en vakbond
Je kunt
  • de bevoegdheden van een ondernemingsraad noemen
  • de bevoegdheden en taken van de vakbond noemen

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Bevoegdheden ondernemingsraad

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Bevoegheden/taken vakbond

Slide 33 - Tekstslide

              15.5 Beloning
          Je kunt:
- de bestanddelen van de loonkosten noemen
- de berekening van brutoloon naar nettoloon beschrijven
- verschillende beloningsvormen noemen

Slide 34 - Tekstslide

Premies voor sociale verzekeringen =
premies volksverzekeringen (betaald door werknemer)*
premies werknemersverzekeringen (betaald door werkgever)

*werkgever houdt de premie in van het brutoloon en draagt dit af aan de belastingdienst.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Opstelling bruto-netto loonberekening:
Brutoloon
- pensioenpremie
- loonheffingen (=loonbelasting + premies volksverzek.)
=  Nettoloon

Totale loonkosten bedrijf:
Brutoloon + premies werknemersverzekering
+ bijdrage zorgverkering + pensioenpremie

Slide 39 - Tekstslide

Andere beloningsvormen:
  • In aandelen of opties
  • Carrièreperspectief (belangrijk voor motivatie)
  • Opleidingen en cursussen

Slide 40 - Tekstslide

Aan de slag
Maken opgave 15.12, 15.13, 15.17, 15.18, 15.20

Slide 41 - Tekstslide