5.2 Wat wordt de prijs?

Leerdoelen 5.1 
  1. Weet je  wat marketing is
  2. Ken je het verschil tussen een concrete en een abstracte markt
  3. Weet je wat vraag en aanbod op de markt is.
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen 5.1 
  1. Weet je  wat marketing is
  2. Ken je het verschil tussen een concrete en een abstracte markt
  3. Weet je wat vraag en aanbod op de markt is.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is marketing/

Slide 2 - Woordweb

Wat is het verschil tussen een abstracte en een concrete markt?

Slide 3 - Woordweb

Wat gebeurt er met de prijs als de vraag stijgt?

Slide 4 - Woordweb

5.2 Wat wordt de prijs?

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen 5.2
Je leert in deze paragraaf:
  • Wat de inkoopprijs is
  • Wat brutowinstopslag is
  • Hoe je de verkoopprijs berekent
  • Wat afzet en omzet is
  • Hoe je de omzet kunt berekenen

Slide 6 - Tekstslide

5.2 Wat wordt de prijs?
Om producten te kunnen verkopen, moet je ze eerst inkopen. Als je
een winkel hebt, koop je producten meestal in bij een groothandel.
De prijs waarvoor je producten als winkelier inkoopt, noem je de
inkoopprijs.

Winkeliers verkopen hun producten niet voor deze inkoopprijs, want
ze willen winst maken.



Slide 7 - Tekstslide

inkoop
verkoop

Slide 8 - Tekstslide

  • Inkoopprijs €0,80 per muffin
Inkoopprijs:
de prijs die je als winkelier voor de producten betaalt
  • Verkoopprijs €1,20 per muffin
Verkoopprijs:
de prijs die je als winkelier berekent voor je product (aan de consument)
  • Brutowinst €0,40

Slide 9 - Tekstslide

  • inkoopprijs
  • brutowinst  +
  • verkoopprijs

  • € 0,80
  • € 0,40  +
  • € 1,20

  • Brutowinst = brutowinstopslag = brutowinstmarge
  • Meestal een percentage van de inkoopprijs
  • In ons voorbeeld is de brutowinstmarge 50%. Reken maar uit!!

Slide 10 - Tekstslide

5.2 Wat wordt de prijs?
Een scooterdealer koopt een scooter in voor € 2.300. Omdat de
scooterdealer ook nog andere kosten heeft én er iets aan wil verdienen,
verkoopt hij de scooter voor € 2.890.




                        €2.300,-                                                             €2.890
Het bedrag dat de verkoper optelt bij de inkoopprijs is de
brutowinstopslag.

€590

Slide 11 - Tekstslide

De inkoopprijs van een sporttas is € 15. De winkelier rekent een brutowinstopslag van 60%. Wat wordt de verkoopprijs?

Slide 12 - Open vraag

5.2 Wat wordt de prijs?
Inkoopprijs
Brutowinstopslag +
----------------------
Verkoopprijs

De brutowinstopslag wordt meestal als een percentage van de
inkoopprijs genoteerd.


Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld
Jelle koopt een bank in die hij in zijn eigen meubelzaak gaat
verkopen. De inkoopprijs is €400. Jip rekent een brutowinstopslag van 45%. Wat is de verkoopprijs?

Slide 14 - Open vraag

5.2 Wat wordt de prijs?

Brutowinstopslag = brutowinst: inkoopprijs x 100 %
Voorbeeld: 
Je hebt een broek gekocht voor € 70. De eigenaar van
de winkel heeft deze broek voor € 40 ingekocht. Bereken de brutowinstopslag. 

Stap 1: Wat is de brutowinstopslag in euro’s?
Stap 2: Wat is de brutowinstopslag als percentage van de inkoopprijs?




Slide 15 - Tekstslide

Brutowinstopslag = brutowinst: inkoopprijs x 100 %
Voorbeeld:
Je hebt een broek gekocht voor € 70. De eigenaar van
de winkel heeft deze broek voor € 40 ingekocht. Bereken de brutowinstopslag als percentage van de inkoopprijs.

Slide 16 - Open vraag

5.2 Wat wordt de prijs?
Het totale bedrag dat een bedrijf verdient door de verkoop van
producten, noem je de omzet
Het aantal producten dat een bedrijf verkoopt, heet de afzet.

Omzet = afzet x verkoopprijs 

Voorbeeld: 
In een zwembad verkoopt Ron op een dag 372 blikjes
fris. De prijs van één blikje is € 2,25. Hoeveel omzet heeft Ron?





Slide 17 - Tekstslide

Omzet = afzet x verkoopprijs
Voorbeeld:
In een zwembad verkoopt Ron op een dag 372 blikjes
fris. De prijs van één blikje is € 2,25. Hoeveel omzet heeft Ron?

Slide 18 - Open vraag

Een snackbar verkoopt:
100 porties patat (1,75 per stuk)
50 frikadellen (1,25 per stuk)
20 kroketten (1,30 per stuk)
Bereken de afzet

Slide 19 - Open vraag

Een snackbar verkoopt:
100 porties patat (1,75 per stuk)
50 frikadellen (1,25 per stuk)
20 kroketten (1,30 per stuk)
Bereken de omzet

Slide 20 - Open vraag

Het bedrag dat een winkelier bij de inkoopprijs optelt zodat hij zijn product voor meer geld verkoopt. Dit noem je..
A
Inkoopprijs
B
Verkoopprijs
C
Brutowinstopslag
D
Omzet

Slide 21 - Quizvraag

Het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt voor de verkoop van producten. Dit noem je..
A
Omzet
B
Afzet
C
Verkoopprijs
D
Inkoopprijs

Slide 22 - Quizvraag

opdrachten maken

Slide 23 - Tekstslide

Weektaak
Maken t/m 5.2 (vergeet niet economie i/d praktijk te maken)
Maken rekenen tm vraag 8

Let op: de toets die je krijgt is een rekentoets - maak alle rekensommen

Slide 24 - Tekstslide