Werkwoordspelling
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Hoe kan je de persoonsvorm vinden?
Slide 3 - Open vraag
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd
STAM
STAM + T
HELE WW
Ik-vorm
Jij/je achter pv
Hij/zij/het
Meervoud
Slide 7 - Sleepvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Geef een voorbeeld van een sterk werkwoord
Slide 11 - Open vraag
Wat is de verleden tijd van vragen?
A
Vraagde
B
Vroeg
C
Gevraagd
D
Vraag
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Wat is de verleden tijd van verhuizen?
A
Verhuisde
B
Verhuiste
C
Verhuizde
D
Verhuizte
Slide 16 - Quizvraag
Geef een voorbeeld van een zwak werkwoord
Slide 17 - Open vraag
Wat is de verleden tijd van scheppen?
A
Geschept
B
Schepte
C
Schiep
D
Geschapen
