K 4- gram A en B - Naamvallen stap voor stap uitleg

Stappenplan naamvallen
1e, 3e en 4e naamval

met voorzetsels
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Stappenplan naamvallen
1e, 3e en 4e naamval

met voorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

Doelen

Ik ken de voorzetsels met de 3e naamval


Ik ken de voorzetsels met de 4e naamval


Ik kan de zin ontleden 

(onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp)

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf alle voorzetsels op met de
3e naamval!

Slide 3 - Open vraag

Schrijf alle voorzetsels op met de
4e naamval!

Slide 4 - Open vraag

Schrijf alle
bezittelijke voornaamwoorden
op.

Slide 5 - Open vraag

Bij welke Groep horen de
bezittelijke voornaamwoorden?

Slide 6 - Open vraag

Behalve de bezittelijke voornaamwoorden
hebben we nog
2 woorden die bij deze Groep horen,
welke??

Slide 7 - Open vraag

Schrijf de 1e, 3e en 4e naamval op van mannelijk.
der en de ein- Gruppe
schrijf als volgt:
1. der - ein-
3. ....... - .....
4. ....... - .....

Slide 8 - Open vraag

Schrijf de 1e, 3e en 4e naamval op van
vrouwelijk (rijtje)!
der en de ein- Gruppe

Slide 9 - Open vraag

Schrijf de 1e, 3e en 4e naamval op van onzijdig !

der en de ein- Gruppe

Slide 10 - Open vraag

Schrijf de 1e, 3e en 4e naamval op van meervoud.
der en de ein- Gruppe

Slide 11 - Open vraag

Hoe moet dat nou met die naamvallen

Slide 12 - Tekstslide

Stap 1:
Staat er een voorzetsel voor de woordgroep?

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het voorzetsel hier?

Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
mit
B
Mutter
C
mein
D
Morgen

Slide 14 - Quizvraag

Stap 2
Is het zelfstandignaamwoord
m/v/o of mv?

Moet je een woord van 
der-groep of ein- groep 
opschrijven?

Slide 15 - Tekstslide

mit ........ (mijn) Mutter
Is Mutter m/v/o/mv?

Slide 16 - Open vraag

Welke naamval heeft mit?

Slide 17 - Open vraag

Morgen komme ich
mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
der of ein groep?
A
DER-Groep
B
EIN-Groep

Slide 18 - Quizvraag

Je weet nu:
- is er een voorzetsel in de zin 
-  welk woord je moet vertalen, 
- en of het woord in der Gruppe of ein- Gruppe staat.

Nu moet je kijken hoe je de naamval kan vinden. 



Slide 19 - Tekstslide

Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.


Wat is de eerste stap als je een naamval
in de zin moet invullen?


A
Is er een voorzetsel in de zin?
B
Ontleden

Slide 20 - Quizvraag

Je weet nu:
-  dat "mit" een voorzetsel is 

- en dat het de 3e naamval heeft. 

Je moet nu bepalen welk woord ervoor zorgt dat je naar 
m / v /o / mv  moet kijken?

Slide 21 - Tekstslide

Welk woord bepaald of je het over
der/die/das /die (mv) hebt?


Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
Morgen / m
B
mit / v
C
Berlin/m
D
Mutter /v

Slide 22 - Quizvraag

Je weet nu:
- welk woord je moet vertalen
- wat de vertaling is 
- en of het woord in der Gruppe of ein- Gruppe staat.
- en dat het een voorzetsel is met de 3e naamval..
- en dat het een - die woord - is
- schrijf dan de naamval op

Slide 23 - Tekstslide

Wat wordt dan de vervoeging van het woord "mein"?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.
A
meinem
B
meiner
C
meinen

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal de volgende woorden
Gebruik het stappenplan

Slide 25 - Tekstslide

Ohne ...... (de) Junge macht es kein Spaß.
A
der
B
dem
C
den

Slide 26 - Quizvraag

Wir suchen ständig nach ...... (jouw) Kind.
A
deinem
B
dein
C
deine
D
deinen

Slide 27 - Quizvraag

Um ....... (zijn) Kinder(mv) zu beruhigen, sang er Lieder.
A
seinem
B
seine
C
seiner
D
seinen

Slide 28 - Quizvraag

Was hast du zu ....... (het) Kind gesagt?
A
dem
B
den
C
die
D
das

Slide 29 - Quizvraag

Wat nu als er geen voorzetsels 
in de zin staat??

Dan ga je de zin ontleden!

Slide 30 - Tekstslide

Geen voorzetsels in de zin.
Wat is de volgende stap?

Slide 31 - Open vraag

Stap 4:
Zinnen ontleden!

Onderwerp: 1e naamval (wie doet wat)
Lijdend voorwerp: 4e naamval (wie/wat + gezegde + onderwerp)
Meewerkend voorwerp: 3e naamval (aan/voor )

Slide 32 - Tekstslide

Habt ihr ... (het) Veranstaltung organisiert?

Slide 33 - Woordweb

Hat er (het) ... Konzert gesehen?

Slide 34 - Open vraag

Leider haben sie (de)... Kochkurs nicht gemacht.

Slide 35 - Open vraag

Wat is in deze zin het onderwerp?

...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk.

A
...(mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk

Slide 36 - Quizvraag

Wat wordt dan de juiste vervoeging?

...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
mein Mutter
B
meine Mutter
C
meiner Mutter
D
meinen Mutter

Slide 37 - Quizvraag

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp?

...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk
A
... (mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk

Slide 38 - Quizvraag

Wat wordt de juiste vervoeging?

...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk.
A
ihre Vater
B
ihrer Vater
C
ihrem Vater
D
ihr Vater

Slide 39 - Quizvraag

Wat is in deze zin het lijdend voorwerp?

...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk.
A
... (mijn) Mutter
B
gibt
C
... (haar) Vater
D
... (een) Geschenk

Slide 40 - Quizvraag

Wat wordt de juiste vervoeging?

...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk.
A
eine Geschenk
B
eines Geschenk
C
ein Geschenk
D
einen Geschenk

Slide 41 - Quizvraag

Lernen
Ken de voorzetsels de 3e en 4e naamval

Ken de bezittelijke voornaamwoorden

Ken de rijtjes van de der-groep en ein-groep

Slide 42 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e , 3e en 4e naamval

Slide 43 - Tekstslide

Evaluatie

Slide 44 - Tekstslide

Wat vind je nog lastig?

Slide 45 - Open vraag