chapter 2 past perfect and prepositions time/place

Past perfect, page 102
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Past perfect, page 102

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past Perfect
Past perfect: gebruik je om aan te geven dat iets vóór iets anders in het verleden is gebeurd. (Na dat we hadden geschaatst gingen we warme chocomel drinken = After we had iceskated we drank some hot chocolate.)

Vorm: had + voltooid deelwoord (3e rijtje/ww+ed) (blz. 229-231)

Slide 2 - Tekstslide

Vraag lln wie een print versie van de onregelmatige werkwoorden wil hebben.
I came here after you had left.
I walked home as soon as the program had finished.
I had written articles on various topics before he was born.
He had already studied in the library when he came to the class.
She had gone to the coffee shop before she came home.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I came here after you had left.
I walked home as soon as the program had finished.
I had written articles on various topics before he even lived.
He had already studied in the library when he came to the class.
She had gone to the coffee shop before she went home.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past Perfect
Signaalwoorden: when, before, after, as soon as, just, already
Je ziet de past perfect vaak in combinatie met de past simple.
De gebeurtenis het verst in het verleden krijgt de past perfect

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let's work!
timer
5:00
Exercise 27(c)
page 103
Exercise 28
page 103

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

KEY Exercise 27(c) + 28, page 103
Exercise 27(c)
  1. had packed
  2. had removed
  3. had finished

Exercise 28
  1. had never seen
  2. had told me
  3. hadn’t believed
  4. had looked
  5. had been
  6. hadn’t gone

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of time and place
In het Engels hebben we 3 voorzetsels van tijd & plaats: in/on/at

Time: 
On: days & dates --> We have soccer on Saturday.
In:  months, years, seasons & parts of a day --> We did our exams in 2010. 
At: holidays and specific times on a day. --> Our school starts at 08:15.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of time
Voorzetsel
Vertaling
Gebruik
in
in
eeuwen, jaren, maanden, weken, seizoenen, dagdelen
on
op 
dagen, datums
at
op / om
midnight, the weekend, kloktijden, feestdagen

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of time and place
Place: 
On: oppervlaktes, OV en straten/wegen/rivieren --> The boat sailed on the river Themes. 
Inplaatsen algemeen, steden/landen en dingen in een gebied of plaats --> We live in The Netherlands. 
Atspecifieke locaties of plaatsen --> I will meet you at the trainstation. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of place
Voorzetsel
Vertaling
Gebruik
in
in
landen, plaatsen, afgesloten ruimtes
on
op 
oppervlaktes, openbaar vervoer
at
op / bij
adressen, specifieke locaties (bijv: ziekenhuis, bioscoop)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let's work!
timer
5:00
Exercise 29(b)
page 104

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies