Herhaling Theorie Hoofdstuk 2

Herhaling hoofdstuk 2 
Herhaling Hoofdstuk 2
Jij en je geld 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 2 
Herhaling Hoofdstuk 2
Jij en je geld 

Slide 1 - Tekstslide

inleiding: eerst even kort de belangrijkste punten uit het boek, dan wat quiz vragen 
Twee soorten geld
Chartaal geld
Giraal geld
niet tastbaar

Slide 2 - Tekstslide

wat kan een nadeel zijn bij giraal geld (dat je het makkelijk uitgeeft omdat je het niet echt ziet in je portomonee) 
Directe & Indirecte ruil
Directe Ruil:
Goederen tegen goederen/diensten ruilen
Indirecte Ruil:
Als je geld gebruikt

Slide 3 - Tekstslide

wat is nadeel van indirecte ruil 
Electronisch betalen
Betalen via internet, met je bankpas of met je telefoon.

Slide 4 - Tekstslide

is ook indirecte ruil 
Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven
------------
Nieuw saldo

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spaarmotieven

  • Sparen voor een doel
  • Sparen uit voorzorg
  • Sparen voor de rente (meer geld)

Slide 6 - Tekstslide

waarom krijg je rente 

Slide 7 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

waarom lenen mensen geld
Geld lenen, waarom ? 
  • iets duurs kopen waar je nu het geld niet voor hebt                                     
  • onverwacht dringend geld nodig, bijvoorbeeld voor reparatie 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geld lenen -> Terugbetalen 
  • Geleend bij de bank :  
  • Maandtermijn : vast bedrag per maand                                      terugbetalen
  • Aflossen: terugbetalen geleende geld 
  • Rente: extra bedrag als vergoeding                        voor het lenen

Slide 10 - Tekstslide

je betaald dus altijd meer dan je geleend hebt 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verzekeren 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

schadevergoeding 
veel mensen betalen de verzekeringspremie, daarom is er geld om jou schade uit te betalen


Schadevergoeding 
  • veel mensen betalen de premie, dus hebben ze geld om jouw schade te betalen  
  • eigen risico: dan betaal je eerst een gedeelte zelf, dan is de premie wel lager, want dan hoeft de verzekeraar minder uit te betalen 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Polis: alle afspraken van de verzekering,   bijvoorbeeld wanneer je geld krijgt en wat je   moet betalen
  • Premie: wat je moet betalen 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sommige verzekeringen zijn verplicht: bijvoorbeeld zorgverzekering en WA- verzekering bij een brommer

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld keuze verzekering:
  • schakelbrommer, vaak ongelukken, dus de premie is hoog

  • gekocht voor 2000 eur
  • wa-verzekering is 34 eur per maand , dit is al je schade aanricht bij iemand anders, is verplicht  
  • all risk premie 128 per maand , bijna 1500 per jaar, dan krijg je alles terug als je een ongeluk krijgt  
  • als je niet verzekerd kun je voor dat geld na 2 jaar een nieuwe brommer kopen
  • maar als je een ongeluk krijgt, krijg je dan ook geen vergoeding voor je eigen schade 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Frank heeft € 820,- op een spaarrekening staan.
Hij ontvangt 2% rente.
Hoeveel euro staat er dan op zijn spaarrekening?
(Typ alleen het getal, zonder euroteken.)
1% van 820 = 8,20 eur 
2% = 8.20 * 2 = 16,40 eur
820+16,40 = 836,40 eur

Slide 20 - Open vraag

Deel het totaal door honderd, dan bereken je hoeveel 1% is. Daarna vermenigvuldig je het met het aantal procent om de rente te berekenen. De rente moet je nog bij het originele bedrag optellen. Bedragen schrijf je altijd met twee decimalen achter de komma.
Op het rekeningoverzicht van Mariah staat dat zij een saldo heeft van €523,80. Zij heeft in de vakantie €125 uitgegeven aan een winterjas en €99 aan nieuwe schoenen. Haar salaris is overgemaakt (€126,40). Het abonnement van haar mobiele telefoon is afgeschreven (€25). Bereken het nieuwe saldo op haar bankrekening en noteer of dit debet of credit is.
535,80 -125 -99+126,40 -25 = 401,20 eur 
Tamara heeft een saldo van €523,80. Zij heeft in de vakantie €125 uitgegeven aan een winterjas en €99 aan nieuwe schoenen. Haar salaris is overgemaakt (€126,40). Het abonnement van haar mobiele telefoon is afgeschreven (€25). Bereken het nieuwe saldo op haar bankrekening en noteer of dit debet of credit is.st

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je leent 2000 euro. Na aflossing heb je 2060 euro betaald. Hoeveel procent rente heb je betaald ?
je betaald 2060- 2000 = 60 eur meer
60 eur / 2000 eur - 3% 

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De fiets van je moeder is verzekerd tegen diefstal voor 1000 euro. Het eigen risico is 200 euro. Hoeveel krijg je vergoed ?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit was mijn eerste les in LessonUp en ook mijn eerste online les. Hebben jullie nog tips, wat ging er goed / wat kan er beter ?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar zou je nog meer uitleg over kunnen gebruiken ?

Slide 25 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Dit  was de herhaling van hoofdstuk 2. 

Succes met het proefwerk !

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies