Klimaat als systeem (1.4)

Factoren die het klimaat bepalen:

De factoren die tezamen een klimaat bepalen zijn onder te verdelen in drie groepen
De eerste "groep" bestaat uit maar één factor 
De tweede groep zijn de factoren die regionale invloed hebben
de derde groep zijn de factoren die lokaal invloed hebben
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Factoren die het klimaat bepalen:

De factoren die tezamen een klimaat bepalen zijn onder te verdelen in drie groepen
De eerste "groep" bestaat uit maar één factor 
De tweede groep zijn de factoren die regionale invloed hebben
de derde groep zijn de factoren die lokaal invloed hebben

Slide 1 - Tekstslide

Welke van de onderstaande factoren hoort niet bij de regionale factoren?
A
luchtdruk
B
hoogteligging
C
continentaliteit
D
zeestromen

Slide 2 - Quizvraag

Welke van de onderstaande factoren hoort niet bij de lokale factoren?
A
Urbanisatie
B
Gesteldheid van het oppervlak
C
Breedte ligging
D
Zon/schaduwzijde van landschap

Slide 3 - Quizvraag

In een hogedrukgebied is GEEN sprake van
A
dalende lucht
B
hoge directe instraling van de zon
C
grote verschillen tussen dag en nacht temperatuur
D
neerslag

Slide 4 - Quizvraag

Luchtdruk verschillen leiden NIET tot
A
wisseling van de seizoenen
B
variatie in neerslag
C
verschillen in windsterkte
D
wisselingen in windrichting

Slide 5 - Quizvraag

stelling:
Hoe hoger de mate van reflectie (albedo) hoe meer het oppervlak wordt opgewarmd
A
goed
B
fout

Slide 6 - Quizvraag

Stelling:
een watermassa warmt langzamer op dan landmassa, en koelt ook sneller af dan landmassa
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quizvraag

Stelling:
Bij kusten met een overheersende aflandige wind vind je vaak een koude zeestroom
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quizvraag

Stelling 1: De ITCZ is een hogedrukgebied
Stellig 2: Verschuiving van de ITCZ zorgt voor het ontstaan van de moesson
A
beide stellingen zijn waar
B
beide stellingen zijn onwaar
C
stelling 1 is waar, stelling 2 in onwaar
D
stelling 1 is onwaar, stelling 2 is waar

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

LET OP!!!!!
De woorden "positief" en "negatief" hebben hier dus een andere betekenis dan in ons dagelijks taalgebruik. 

Slide 14 - Tekstslide

Maak af dit terugkoppelingsmechanisme af:
Sneeuw valt -> De reflectie (albedo) neemt toe ->

Slide 15 - Open vraag

de voorgaande vraag was een voorbeeld van een
A
positief terugkoppelingsmechanisme
B
negatief terugkoppelingsmechanisme

Slide 16 - Quizvraag

Maak af dit terugkoppelingsmechansime af:
water warmt op -> meer verdamping -> meer bewolking ->

Slide 17 - Open vraag

de voorgaande vraag was een voorbeeld van een
A
positief terugkoppelingsmechanisme
B
negatief terugkoppelingsmechanisme

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

El Nino/ENSO
  • ENSO - Periodieke verandering van het luchtdrukpatroon in het gebied van de Grote Oceaan, in combinatie met een El Niño, het veranderen van de temperatuur van het zeewater.
  • ENSO is de engelse term 
  • Passaten op de stille oceaan draaien om
  • Wereldwijde gevolgen

Slide 20 - Tekstslide

De zuidelijke oscillatie
  • Windstromen drijven de zeestromen aan
  • Zeestromen beïnvloeden de atmosfeer en het klimaat
  • Het klimaat beïnvloed de zeestromen weer 
  • Voorbeeld van deze interactie: ENSO (El Niño Southern Oscillation)

Slide 21 - Tekstslide

Is op de afbeelding sprake van een
El Nino of een normale situatie?
A
El Nino
B
Normale situatie

Slide 22 - Quizvraag

Twee beweringen:
1. Het ontdooien van de permafrost als gevolg van klimaatverandering is een voorbeeld van een positieve terugkoppeling
2. De ENSO is een voorbeeld van interne variabiliteit
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist, 2 juist

Slide 23 - Quizvraag