Les 04 - Het tussenwerpsel

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- wat we onder een tussenwerpsel verstaan; 
- wat er op de toets van je wordt verwacht. 
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- wat we onder een tussenwerpsel verstaan; 
- wat er op de toets van je wordt verwacht. 

Slide 1 - Tekstslide

Het tussenwerpsel
Soms komt er midden in een zin weleens een uitroep voorbij. Als dit het geval is, is er sprake van een tussenwerpsel. 

We onderscheiden verschillende soorten tussenwerpsels: 
- van bevestiging of ontkenning (ja, jawel, nee enzovoorts) 
- van emotie (au, ach, hoera, foei enzovoorts)
- van sociaal contact (goedemorgen, hoi, hallo enzovoorts)
- van klanknabootsing (miauw, brrr, waf, plof enzovoorts) 

Slide 2 - Tekstslide

Aan de slag 
Ga nu rustig aan het werk met opdracht 8 en 9 van de module grammatica woordsoorten. Hierna komen we ter voorbereiding op de toets nog even terug op de overige onderdelen van de module. 

Slide 3 - Tekstslide

Toetsstof
Voor de toets is het van belang dat je de volgende woordsoorten kunt benoemen: 
blw, olw, zn, bn, hww, zww, kww, aanw.vnw, vr.vnw, vz, bw, pers.vnw, bez.vnw, bep.hoofdtelw., onbep.hoofdtelw., bep.rangtelw., onbep.rangtelw., os.vgw, ns.vgw, onbep.vnw., betr.vnw wed.vnw en wedig.vnw. 

Slide 4 - Tekstslide

Hoe benoemen we werkwoorden?
In elke zin is er één werkwoord het belangrijkst. Dit werkwoord vinden we door de persoonsvorm weg te strepen en met de overige werkwoorden een goede zin te maken. 

De werkwoorden die we in de tussentijd wegstrepen noemen we hulpwerkwoorden. 

Slide 5 - Tekstslide

Het belangrijkste werkwoord
Als we de hulpwerkwoorden hebben weggestreept, blijft er nog één werkwoord over. Dat is het belangrijkste werkwoord. 

Als dit een vorm is van de werkwoorden zijn, worden, schijnen, blijven, blijken, lijken, dunken, heten of voorkomen, dan is er sprake van een koppelwerkwoord. 

In alle andere gevallen is het belangrijkste werkwoord een zelfstandig werkwoord. 

Slide 6 - Tekstslide

Persoonlijk, bezittelijk of wederkerend?
Als we twijfelen of een woord persoonlijk, bezittelijk of wederkerend is, maken we het woord 'mannelijk. 

- verandert het in hij of hem, dan is het een persoonlijk voornaamwoord; 
- verandert het in zijn, dan is het een bezittelijk voornaamwoord; 
- verandert het in zich, dan is het een wederkerend voornaamwoord. 

Slide 7 - Tekstslide

Betrekkelijke voornaamwoorden
Betrekkelijke voornaamwoorden zijn voornaamwoorden die verwijzen naar iets of iemand die of dat eerder in de zin als is genoemd (het antecedent) 

De vaakst voorkomende betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wie en wat. 

Slide 8 - Tekstslide

Die en dat
De woorden die en dat  kunnen naast betrekkelijke voornaamwoorden ook aanwijzende voornaamwoorden zijn. 

Als we het woordje die kunnen vervangen door deze  is het een aanwijzend voornaamwoord. 

Als we het woordje dat kunnen vervangen door dit is het een aanwijzend voornaamwoord. 

Slide 9 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Soms heeft het betrekkelijk voornaamwoord het antecedent al 'in zich'. Als dit het geval is, is er sprake van een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent. 

Als we wat kunnen vervangen door datgene dat. 
Als we wie kunnen vervangen door degene die. 

Slide 10 - Tekstslide