Havo 2 - pers. vnw 1e 4e nmv toetsvoorbereiding

Vorbereitung auf die Testwoche
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Vorbereitung auf die Testwoche

Slide 1 - Tekstslide

Die Planung 
1. Terugblik filmpje
2. Herhaling grammatica H6 en H7 & Quizz time!
3. Tijd over: woordenschat / kort filmpje




Slide 2 - Tekstslide

Video Aufgabe
Thema mein Haus / mein Schlafzimmer

Evaluatie

Slide 3 - Tekstslide

Umlaut 
1) Wat is een Umlaut?
2) Hoe spreken we een Umlaut uit?

Slide 4 - Tekstslide

Umlaut
A der Name, die Adresse
Ä Käse, das gefällt mir
U null
Ü fünf
O kommen, wohnen
Ö Österreich, können

Slide 5 - Tekstslide

und of ünd
fur of für
rund of ründ
Tur of Tür
ein Buch - zwei Bücher
Puzzle
der Schreibtisch

Slide 6 - Tekstslide

Kennen
toetsweek
1. Hoofdstuk 6 en 7, Lernübersicht achteraan elk hoofstuk
2. je kunt werkwoorden  met een stam op -d en -t in de tegenwoordige tijd vervoegen
3. Je kent het persoonlijk en vragend vnw in de 4e naamval 
4. je kent de 6 voorzetsels  in het Duits met een 4e naamval



Slide 7 - Tekstslide

QUIZZ TIME!

Slide 8 - Tekstslide

     Inloggen bij LessonUp
1) Pak je laptop 
2) Surf naar lessonUP.com en log in met de pincode die je zo ziet, of die ik je vertel en voer je EIGEN naam in 
3) De vragen en antwoorden zie je op het scherm, niet op je telefoon 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wie oft (denken) du an deine Freundin
A
denkst
B
denkest
C
denkt
D
denket

Slide 12 - Quizvraag

Wie lange (warten) ihr schon
A
warten
B
wart
C
wartet
D
wartest

Slide 13 - Quizvraag

(paardrijden) wie oft....... du?
A
reiten
B
reitest
C
reite
D
paardrijden

Slide 14 - Quizvraag

Ich
Du
Er,sie,es
Wir
ihr
Sie/sie
spielen
wartest
warte
spielst
wohnt
wohnen
spiele
wartet
spielt
reist

Slide 15 - Sleepvraag

persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Hoe weet je of je 1e of 4e naamval moet gebruiken?
> functie zin (onderwerp of lijdend voorwerp)
> voorzetsel (staat er een voorzetsel van de 4e naamval in)

Slide 16 - Tekstslide

Wat wordt de vorm van het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval? Sleep het juiste antwoord.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
euch
mich
dich
ihn/sie/es
uns
sie/Sie

Slide 17 - Sleepvraag

Het persoonlijk voornaamwoord U in de 4e naamval is?
A
sie
B
Sie
C
euch
D
ihn

Slide 18 - Quizvraag

Wie = wer in de 1e naamval
Wie = wen in de vierde naamval
.... sucht er?

A
wer
B
wen

Slide 19 - Quizvraag

Maak een keuze!

Wer / Wen kann mein Handy reparieren?
A
Wer
B
Wen

Slide 20 - Quizvraag

Das Bett ist viel zu klein für (hem)....

Slide 21 - Open vraag

Für (wie) .....ist dieser Stuhl?

Slide 22 - Open vraag

Voorzetsels met de 4e naamval
Voorzetsels behorend bij 4e naamval:
  1. durch = door                    2. für = voor
  2. ohne=  zonder                 5. um = om
  3. bis = tot                             6. gegen = tegen

Voorbeeld:

1. Ich kaufe Brot für dich.
2. Wer spielt morgen gegen euch?

Slide 23 - Tekstslide

durch
für
bis
ohne
gegen
um
voor
tegen
tot
om
zonder
door

Slide 24 - Sleepvraag

.........Geld kann ich nichts kaufen (zonder)

Slide 25 - Open vraag


Die Kette hängt .....ihren Hals (om)

Slide 26 - Open vraag

Tschüss, ...... Morgen (tot)

Slide 27 - Open vraag


Wat betekent 'voor hem' in het Duits?
A
für ihn
B
um dich
C
ohne Sie
D
für sie

Slide 28 - Quizvraag

welke tegenstelling klopt niet (Gegensätze)
A
leicht - schwierig
B
klein - groß
C
dunkel - hell
D
interessant - schön

Slide 29 - Quizvraag

Sleep de Duitse woorden naar de juiste kleuren.
gelb
blau
schwarz
grau
rot
grün
weiß
orange
rosa
braun

Slide 30 - Sleepvraag

Was (bedeuten) dieses Wort?
A
bedeuten
B
bedeutet
C
bedeut
D
bedeute

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het meervoud van der Schrank?
A
die Schranken
B
die Schranke
C
die Schränke

Slide 32 - Quizvraag

Das Schlafzimmer befindet sich im ersten Stock. Wat betekent Stock?
A
Verdieping
B
kamer
C
deur
D
gebouw

Slide 33 - Quizvraag

Wat betekent het woord Jahrhundert?
A
honderd jaar
B
Eeuw
C
jaar honderd

Slide 34 - Quizvraag

Toetsweek
Übersetze die Wörter ins Niederländische 
Wie viele Stockwerke hat das Haus - etages

Ergänze die Verben im Präsens (tegenwoordige tijd). 
 kosten           Dieses Buch __________________ 24 €. 




Slide 35 - Tekstslide

Toetsweek
Übersetze (vertaal) die Wörter ins Deutsche. 
bevallen           Diese Fotos __________________ mir sehr. 

 Schreibe den Gegensatz (tegenstelling) auf.
oben - _____________


Slide 36 - Tekstslide

Toetsweek
Übersetze die Wörter ins Niederländische. 
Hast du das neue Album von Cro schon gehört? ________________

Übersetze und ergänze die Sätze im Präsens (tegenwoordige tijd)
paardrijden        __________________ du gern? 
 

Slide 37 - Tekstslide

Das bin ich!
Wo wohnst du?
Ich wohne mit meinen Eltern in einem Einfamilienhaus, auf einem Bauernhof, in einer Wohnung
Wie sieht dein Zimmer aus?
Mein Zimmer ist gemütlich, klein, groß, hell, dunkel.
Ich habe ein Bett, einen Schreibtisch, einen Stuhl und einen Kleiderschrank in meinem Zimmer. Und eine schöne Lampe.

Slide 38 - Tekstslide

Das bin ich!
Was mache ich gerne?
Mein Hobby ist Gitarre spielen.  Meine Hobbys sind Schwimmen, Tanzen und ins Kino gehen. Ich spiele dreimal pro Woche Fußball, Hockey etc.

Slide 39 - Tekstslide

5

Slide 40 - Video

01:03
Was für eine Wohnung suchen die beiden NICHT?
A
die Wohnung soll drei Zimmer haben
B
ein Balkon wäre schön
C
die Wohnung darf 1.000 Euro warm kosten
D
die Wohnung darf 1,200 Euro warm kosten

Slide 41 - Quizvraag

04:35
Wann können sich Nevin und Michael die Wohnung ansehen?
A
Sie können die Wohnung sofort ansehen.
B
Sie können die Wohnung am nächsten Tag ansehen

Slide 42 - Quizvraag

05:42
Was passiert beim Termin?
A
Nevin kommt zu spät. Schnell telefoniert sie mit Michael.
B
Nevin ist um 12:00 da. Leider kann Michael nicht kommen.

Slide 43 - Quizvraag

06:45
Wie findet Nevin die Wohnung?
A
Sie findet es nicht so schön: Die Zimmer sind zu klein und dunkel.
B
Sie findet es schön: Es gibt 3 Zimmer, 2 Balkone und viel Licht.

Slide 44 - Quizvraag

08:20
Da klingelt das Telefon. Es ist der Makler Herr Meissner. Was sagt er?
A
„Der Vermieter möchte Sie kennen lernen.“
B
„Es tut mir leid. Die Wohnung ist nicht mehr frei …“

Slide 45 - Quizvraag

Fertig! 
Heb ik alles behandeld?
Zijn er nog vragen of onduidelijkheden?
Zijn jullie klaar voor de toets? 

Slide 46 - Tekstslide

Wat vonden jullie van deze les?
A
B
C

Slide 47 - Quizvraag